dinsdag, februari 05, 2013

Artisherinneringen

Ooit heb ik eens een nachtelijke indringer in Artis dodelijk verontrust weten te bewegen om zonder handgemeen de tuin te verlaten na de opmerking: ‘als ik jou was zou ik z.s.m. contact met je huisarts op te nemen, je hoofd is namelijk van voren achter dan breder en dat kan heel ernstige gevolgen hebben…’.
Dodelijk verontrust verliet hij Artis via het draaihek bij het Aquarium.


In de Palmentuin was eens iets vreemds gaande. Een kolossale mevrouw gekleed in een soort worstvel, waarvan ik later leerde dat het legging genoemd werd, exerceerde driftig gebarend en bevelen uitdelend tussen een groep schoolkinderen, bezig aan een opdracht. Het klasje oogde bedrukt en enkele van de kinderen stond het huilen nader dan het lachen.
Ik benaderde de dame en vroeg haar vriendelijk of ze de kinderen met rust wilde laten. Als door een adder gebeten wendde ze zich tot mij en vroeg op hoge toon of ik wel wist wie ik voor me had. Ik liet haar weten dat niet te weten waarop ze me gedecideerd toebeet dat zij toevallig wél de vrouw van de directeur van Artis was. Dat maakte natuurlijk indruk…
Op mijn antwoord, dat wij elkaar dan ongetwijfeld die avond tussen de lakens zouden treffen, verdween ze spoorslags – het gezicht knalrood verkleurd – richting uitgang. Het bleek een abonnementhoudster. Zeker een maand lang heb ik haar niet meer gezien en in het daarop volgende jaar maakte ze enorme omtrekkende bewegingen als wij elkaar in de kijker kregen.


Artis kende veel gepassioneerde bewonderaars, kunstenaars vooral, die veel tijd doorbrachten in de tuinen van het genootschap. Een van de bekendste was de kunstenaar Jaap Kaas. Geboren in Amsterdam en opgegroeid in Antwerpen, bracht Kaas van jongs af aan veel tijd door in de Antwerpse Zoo. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak keerde het gezin terug naar Amsterdam, waar Kaas ging studeren aan de Rijksakademie.
Hij werd kind aan huis bij Artis en kreeg hier als officieuze 'beeldhouwer van Artis' zelfs een eigen atelier; de joodse Kaas is er zelfs nog even ondergedoken.
Dieren waren een levenslange inspiratie voor Kaas, als 'sociaal voelende mensenhater' – zoals zijn vriend de schrijver Siegfried van Praag hem noemde. Met zijn beelden, hoewel altijd anatomisch correct en zeer gedetailleerd, probeerde hij de woeste, innerlijke leefwereld van het dier uit te drukken.
'Ik ga liever met dieren om dan met de meeste mensen', vertelde Kaas in een vooroorlogs interview met De Telegraaf. 'Ze reageren altijd zuiver, en daarom kan men ze vertrouwen, wanneer men ze eenmaal kent.'

Zo´n 15 jaar geleden kreeg ik bezoek van de weduwe van Kaas; een markante dame, inmiddels ruim in de 80. Zij wilde graag even zien hoe het werk van haar in 1972 overleden man er bij stond. Na een kop koffie verlieten we het kantoorgebouw aan de Plantage Kerklaan aan de achterzijde. Bij de ongelukkige en soms gladde stenen trap naar de tuin aangekomen bood ik de oude dame mijn arm aan om eventuele valpartijen te voor komen. Helemaal verkeerd! Als door een wesp gestoken weigerde zij resoluut mijn galant aangeboden arm en beende boos tuinwaarts. Verlegen met de situatie heb ik nog net mijn positie kunnen redden door te stamelen: ´maar mevrouw Kaas, écht, ik zocht alleen maar steun bij u´. Mijn verklaring werd met enig wantrouwen geaccepteerd, het bezoek verliep verder in alle harmonie.


We woonden nog maar enkele weken in Artis toen we vroeg in de avond kennis zouden maken met onze overburen, die zo hartelijk hadden gewuifd toen we de directeurswoning betrokken. De kinderen wilden graag thuis blijven en terwijl ik de achterdeur afsloot kwam juist een reusachtige, nors kijkende man de tuin in lopen. Ik ging hem tegemoet en legde hem uit dat hij van het publiekspad was afgeweken en dat dit een privétuin was.
Tot mijn verbijstering kende hij mijn naam en liet hij me met priemende wijsvinger weten of ik wel wist dat ik de hand had gehad in de moord op zijn moeder!
Ik liet hem op die mededeling weten, dat ik er iedere week wel een of twee om zeep hielp en dat ik het daarom ook niet allemaal meer wist.
Verbijsterd verliet de man onze tuin, de handen in het haar.
De kinderen hebben toen toch maar even meegenomen naar de overkant.
 

Na een rondje hardlopen in het Amsterdamse Bos zag ik, dat in de avondschemering een man in probeerde te breken bij mijn buurman. Roekeloos als altijd greep ik de ca. 25 jarige inbreker bij een lurf en probeerde hem in te rekenen.
In het daarop volgende handgemeen, waarbij het mij de grootste moeite kostte om zijn rechter hand met de levensgevaarlijke schroevendraaier in toom te houden, lukte het om de man onder controle te krijgen. Hij werd er wel een beetje blauw en slap van maar het kwam mijn overlevingskansen ten goede. Inmiddels lag het gespuis met zijn gezicht naar beneden in de modder en ik op zijn rug. Terwijl we – in ieder geval ik – wachtten op de gealarmeerde politie kreeg ik door dat het een Duitser was en sprak in mijn beste Duits: ‘Mensch, würde ich mich doch schämen, so ein junger Bursche wie sie vergewaltigd worden von ein fünfzig jähriger Greiss’.
Toen ik de man angstig onder me voelde samenkrimpen realiseerde ik me dat ik het woord vergewaltigen (verkrachten) had gebruikt in plaats van überwaltigen (overmeesteren).
Opgelucht liet hij zich door de inmiddels gearriveerde politieagenten afvoeren. In dat enge Amsterdam kan je immers van alles overkomen…


Op een zomerochtend werd me lacherig gevraagd even naar de roofdiergalerij te komen. Er was een rubberen hak van een herenschoen gevonden in het buitenverblijf van de jagoears met de resten van een bebloede sok.
Het slachtoffer was in geen velden of wegen te bekennen, tot later op de dag enig rumoer ontstond bij de receptie. Een ca. 35 jarige man stond in de hal met aan een been een intacte schoen en aan de andere kant manifesteerde zich een blote voet omwikkeld met een ferm bebloede handdoek. Soppend deed hij enkele kreupele stappen in mijn richting, vertelde dat hij ’s nachts boven over de roofdierkooien had gewandeld en dat een agressieve kat hem had aangevallen. Hij dreigde met een advocaat, eiste op hoge toon zijn schoen terug en een passende schadevergoeding. Ik joeg hem dus de deur uit.
’s Middags kreeg ik zijn advocaat aan de lijn met de melding dat zijn cliënt ernstig gewond was geraakt, doordat Artis onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en betrokkene daardoor op de roofdierkooien verzeild was geraakt.
Ik maakte de man duidelijk erg blij te zijn met zijn telefoontje, omdat ik de beide roofdierverzorgers – die zich natuurlijk hadden bescheurd om het verhaal – geheel overstuur naar een psychiatrisch ziekenhuis had moeten laten afvoeren en ik nu wist waar ik de rekening van hun vermoedelijk maandenlange afwezigheid naar toe moest sturen.
Het gesprek werd meteen verbroken en natuurlijk ook nooit meer iets gehoord.
 

De grote kennis van de levende natuur van de leden van het Koninklijk Huis maakt dat zij weddenschappen met zoölogische onderwerpen als inzet niet schromen. Zo moest schrijver dezes eens bemiddelend optreden tussen Z.K.H. Prins Bernhard en een goede vriend, in het dispuut over het al dan niet voorkomen van een zg. penisbeentje (Os penis) bij de mannelijke leeuw. Wie anders dan de directeur van Artis was in staat het verlossende woord te spreken.
Enkele dagen later bedankte de Prins aller hartelijkst voor het uitgebreide schriftelijke antwoord, toevallig tijdens een bijeenkomst van het bestuur met de directie. Tijdens dit telefoongesprek werd natuurlijk diepgaand op de inhoudelijke kant van het anatomisch fenomeen ingegaan.
Het zal geen verbazing wekken, dat het ondergetekende enige tijd en overredingskracht kostte voordat hij zijn bestuursleden had weten te overtuigen, dat het werkelijk Z.K.H. was die aan de andere kant van de lijn verkeerde.

 
 

 

 

dinsdag, november 20, 2012

Jan Geu Grootenhuis - de witte Maasai - 70 jaar

Jan Geu was meteen interessant. Hij was net als ik eerstejaars student diergeneeskunde, kwam ook aan bij het Utrechts Studentencorps, zijn vader was dierenarts, zijn moeder kookte de sterren van de hemel en hij had een leuk jonger zusje.
En zo dreven wij al vrij snel naar elkaar toe met als gevolg dat we beiden een kamertje huurden bij een allervriendelijkste mevrouw in de Utrechtse zeeheldenbuurt. Ik aan de achterzijde en Geu keek uit op straat. Dat laatste was lastig want ik ‘kreeg kennis’ aan een meisje twee huizen verderop. Ook zij huurde, evenals Geu, aan de voorkant. Omdat ze net als wij op de zolderverdieping woonde kon ik er in het donker via de dakgoot naar toe. Dat moest wel want in die tijd mochten studenten – studentes vooral – na 9 uur ’s avonds geen herenbezoek meer ontvangen. Heel storend voor Jan Geu natuurlijk, want alleen via zijn kamer en raam kon ik deze spannende bestemming bereiken.

We hebben er ruim een jaar gewoond en verkeerden in de veronderstelling dat onze hospita geen weet had van mijn nachtelijke escapades. Totdat ik eens met onze huisbazin op straat bij de bakkerskar stond en even mijn brood op de punten van haar tuinhek spietste om bij mijn portemonnee te kunnen. Schalks blikte ze opzij met de opmerking: ‘Ik sluit niet uit dat ik u ’s ochtends ook nog eens zo op het hek geprikt zie’. Het liep allemaal goed af.
Maar we werden serieuzer naarmate het studiejaar vorderde. Zo logeerde ik vaak bij Jan Geu in zijn comfortabele oude leunstoel, lieten we de boxer van de hospita uit, richtten een verbond op ter vernietiging van tuinkabouters en kochten voor een habbekrats een oeroude Citroën. De enige rit van formaat, die we er ooit in maakten ging naar mijn ouders in Enschede. Dat we er ooit zijn aangekomen mag een wonder heten want om het ding in de versnelling te krijgen moesten we met een stang, gedrukt tegen een vitaal motoronderdeel, zachtjes tegen een muur rijden. Op een hoek van de Maliebaan reed eens een vrachtauto over ons rechter voorwiel en spatbord. In Enschede bleken we tot ontzetting van mijn ouders onverzekerd, maar dat werd met een telefoontje door mijn vader snel gerepareerd. Een ervaring rijker, maar nooit eerder heb ik een aankoop zo snel van de hand gedaan.

Onze zeeheldenbuurt was wel dicht bij de faculteit diergeneeskunde gelegen, maar storend ver van de sociëteit. Gelukkig werd dat probleem snel opgelost toen we beiden een zolderkamertje konden betrekken in het studentenhuis Muntstraat 6, op slechts enkele honderden meters van onze sociëteit. Daar hebben we de rest van onze studententijd gewoond en geleefd. Geu – in die levensfase ook wel reu genoemd – vorderde voorspoedig met zijn studie, maar ik lag na een jaar kroegcommissie en bijna 2 jaar militaire dienst ruim achter. Ik heb hem niet meer ingehaald maar profiteerde wel van zijn standaarddictaten.
Niet lang na zijn afstuderen vertrokken Geu en Frederique naar Kenia, waar Geu al spoedig het ritme van zijn landgenoten overnam; zo moesten eetafspraken rekening houden met een overschrijding van soms 24 uur en durfde hij alsnog stralend binnen te komen. Zoals zijn mede Afrikanen wel eens relativerend opmerken: ‘Jullie Westerlingen hebben horloges, wij hebben de tijd’.

Maar van de Grootenhuisjes waren we gelukkig nog lang niet af. Dochter Floor heeft nog enkele maanden bij ons in de directeurswoning het souterrain bewoond en Frederique mocht ik bijstaan in de rechtszaak tegen een Oost Europese callgirl, die hun Amsterdamse appartement uitwoonde en bovendien haar huur niet betaalde.
Hoogtepunt in onze vriendschap was wel het bezoek dat we in 2003 met ons gezin aan huize Grootenhuis in Nairobi aflegden. Ons eerste bezoek aan de savanne van Oost Afrika, en dat onder de deskundige en bevlogen leiding van Geu en Frederique, maar ook het begin van een verslaving die tot op de dag van vandaag aanhoudt. Al zo’n 10 jaar leiden Liesbeth en ik dan ook natuurreizen naar de grote natuurparken en savannes in Noord Tanzania. Nog regelmatig roepen onze zoons het heldenepos in herinnering, waarbij ’s nachts hun tentje werd bezocht door enkele leeuwen. Onverschrokken lagen de heren paraat om eventuele binnendringers mores te leren met behulp van een gedemonteerd droogrekje, een spuitflesje met insecticide en een balpen. De leeuwen kozen natuurlijk het hazenpad.

Op Jan Geu kon je rekenen, hij had het hart – weliswaar alleen figuurlijk vanwege een bijzondere anatomische afwijking – absoluut op de juiste plaats.

maandag, september 10, 2012

Woestijnplanten en watermanagement





Welwitschia mirabilis





Woestijnen zijn lang niet altijd de kurkdroge gloeiend hete zandvlaktes uit de avonturenfilms, in feite is de definitie: een woestijn is een gebied met een gemiddelde jaarlijkse neerslag van minder dan 200 millimeter regen. Ter vergelijking: in Nederland valt ongeveer 800 millimeter regen per jaar. De bekendste zijn de Noord Afrikaanse Sahara, de Zuid Afrikaanse Kalahari en Namibwoestijn, maar ook in Azië Australië en Noord en Zuid Amerika zijn uitgestrekete gebieden die de naam woestijn geheel waarmaken.
De vertrouwde woestijndierenwereld wordt gevormd door typische woestijnantilopen als de Afrikaanse addax en algazelle, en de Arabische oryx, maar ook woestijnratten, kamelen, dromedarissen, schorpioenen en sommige slangensoorten en kleine katachtigen kunnen met erg weinig water toe. Sommige soorten hebben voldoende aan het vocht aanwezig in hun voedingsgewassen of prooidieren, andere leven van dauw of gaan ondergronds of zijn vooral ’s nachts actief.
De belangrijkste plantenfamilies, die extreme droogte aankunnen en dan ook voornamelijk in woestijnen worden gevonden zijn de Cactusfamilie (Cactaceae), Wolfsmelkfamilie (Euphorbiaceae), Aloëfamilie (Aloeaceae), Agavenfamilie (Agavaceae), Vetplantenfamilie (Crassulaceae), Composietenfamilie (Asteraceae), Palmvarenachtigen (Cycadales) en de fameuze Welwitschia mirabilis. Niet alle planten die in de woestijn groeien zijn cactussen, alhoewel sommige er erg op kunnen lijken. Cactussen, die alleen in Amerika groeien, wolfsmelkachtigen (Euphorbia) uit Afrika of octopusbomen (Didierea) uit Madagaskar lijken erg op elkaar. Afrikaanse aloe's en Amerikaanse agaves zien er ook bijna hetzelfde uit. De voorouders van deze planten leken totaal niet op elkaar. Onder invloed van de woestijn kregen ze allemaal gelijkaardige aanpassingen. Dit type van evolutie noemen we convergente evolutie.
(Bron: Website Nationale Plantentuin van België)

Welwitschia mirabilis (tweeblaarkanniedoodnie in het Afrikaans), is de enige plant die wordt gerekend tot de familie Welwitschiaceae, een zogeheten monotypische familie. De plant komt voor in de kuststreken van Angola en Namibië. De plant is vernoemd naar Friedrich Welwitsch. De plant heeft slechts twee bladeren en groeit zeer langzaam. Beide bladeren zitten aan een korte stam. In het gebied waar de plant groeit regent het maar weinig, de jaarlijkse regenval van ongeveer 1-100 mm is voor de plant ontoereikend. Ook condensatie van mist, wat leidt tot een neerslagequivalent van 50 mm, is ontoereikend. De plant haalt haar water vooral uit ondergrondse waterbronnen en stromen. De Welwitschia groeit in de woestijn in een gebied, waar soms gedurende jaren geen regen valt. Hoe komt hij dan aan water? Deze plant blijkt in de Namib woestijn alleen voor te komen in een tachtig kilometer breed kustgebied, waar regelmatig mist optrekt vanuit het water van de koude Golfstroom. In de nacht condenseert het water en dan kan de Welwitschia via zijn huidmondjes water opnemen. Overdag sluiten de huidmondjes, waardoor verdamping wordt voorkomen. Gemiddeld worden de planten zo'n 500 tot 600 jaar oud, maar het is bekend dat sommige exemplaren wel 2000 jaar oud zijn. De zaaddoosjes van een Welwitschia met rode Welwitschia-wantsen. De plant is tweehuizig en voor bestuiving aangewezen op de Welwitschia-wants (Probergrothius sexpunctatis), een rode wants. Vanwege haar langzame groei en doordat veel oudere planten zijn weggehaald door verzamelaars is de plant uit sommige gebieden bijna verdwenen. De Welwitschia in Angola lijkt beter beschermd dan die in Namibië omdat landmijnen de verzamelaars op afstand houden.

De meeste woestijnplanten bewaren het water in hun dikke vlezige bladeren (vetplanten), andere slaan het op in hun lichaam (cactussen, euphorbia’s). Deze bladloze woestijnsoorten hebben geen bladeren en de fotosynthese vindt dan ook plaats in de groene huid van hun stammen en lichamen. Woestijnplanten, die dergelijk morfologische aanpassingen niet bezitten – vaak eenjarigen - zijn voor hun levenscyclus dan ook geheel aangewezen op de incidentele en vaak erg korte periode van regenval. Binnen luttele dagen vindt dan ook achtereenvolgens bloei, bevruchting, zaadvorming en sterven plaats en verandert de woestijn kortdurend in een onafzienbare bloemenzee.
Kenmerkend voor veel woestijnplanten is de dikkige huid vaak met een vettige waslaag en aanpassingen aan de huidmondjes om waterverlies tot een minimum te beperken. Soms liggen de huidmondjes daarom begraven in groeven en zijn omgeven door haren. Bij een aantal soorten gaan de huidmondjes alleen ’s nachts open en vindt er fotosynthese plaats; het water verlies per hoeveelheid geproduceerde koolhydraten is dan ook nog maar 10 procent van wat het overdag zou zijn geweest. Maar ook naalden op bijvoor beeld cactussen beschermen niet alleen tegen vraat van dorstige woestijndieren maar bieden ook schaduw. Sommige woestijnplanten sturen hun wortels tot wel 40 meter de diepte in om water te bereiken. Andere gaan tijdens periodes van extreme droogte in een soort ‘winterslaap’, andere verliezen hun blad, de voornaamste structuren via welke water wordt verdampt. Fotosynthese vindt dan niet meer plaats.

Planten nemen een fundamentele plaats in in het voedselweb, omdat ze als primaire bron van organisch materiaal dienen voor dier en mens. Planten gebruiken hun bladeren om suikers en zetmeel aan te maken in een licht-afhankelijk proces, fotosynthese. Water en kooldioxide (CO2) worden omgezet in een suiker (C6H12O6) en zuurstof (O2), dat wordt afgegeven aan de dampkring. De fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels (chloroplasten) in de groene bladeren of andere groene plantendelen. Water (H2O) bereikt het blad via de vaatbundels vanuit de wortel door de houtvaten van de stengel. CO2 komt in de chloroplasten door diffusie vanuit de lucht door de huidmondjes in het blad en de intercellulaire holten gelegen tussen de sponsparenchym cellen. De suikerverbindingen die door de fotosynthese ontstaan, worden verdeeld over de hele plant via de bastvaten in de vaatbundels. Een deel van de zuurstof dat bij de foto-reactie vrijkomt verlaat de plant via de intercellulaire holten en de huidmondjes, waarlangs ook water verdampt.

Dan is er nog een vorm van fotosynthese die bij een grote groep vetplanten voorkomt: “Crassulacean Acid Metabolism (CAM)”. Dit soort fotosynthese verloopt anders dan de fotosynthese bij andere planten en is helemaal gericht op overleven in droge gebieden met extreem weinig neerslag. CAM planten sluiten overdag de huidmondjes en houden op deze manier het vocht bij zich. Tijdens de nacht openen ze de huidmondjes en kunnen ze koolzuurgas opnemen.
Wat er bij gewone fotosynthese overdag gebeurt, gebeurt bij CAM ’s nachts en omgekeerd. CAM planten openen ’s nachts hun huidmondjes, nemen koolzuurgas op en wanneer de dag aanbreekt sluiten de planten hun huidmondjes en wordt het koolzuurgas in de chloroplasten omgezet tot suiker. De niet- CAM planten kunnen overdag koolzuurgas opnemen dat samen met het opgenomen water reageert onder invloed van licht en bladgroen (chloroplast) tot suikers die worden gebruikt voor de groei, herstel en O2-productie. Overdag wordt zuurstof opgenomen, terwijl ’s nachts koolstofdioxide wordt afgegeven.
(Bronnen: jouwweb.nl, Wikipedia en Leerboek der Plantenfysiologie; Dr. R. Brouwer, Dr. J. Bruinsma, Dr. Ir. P.J.C. Kuiper, Dr. J.D. Verleur en Dr. J.G.H. Wessels; A. Oosthoeks Uitgeversmaatschappij N.V. Utrecht 1972)

maandag, juli 09, 2012

Duitse dierentuinen in oorlogstijd












De uitgebombardeerde Berlijnse dierentuin met op de achtergrond het verwoeste station

Met name in de laatste oorlogsjaren, waarin de grote Duitse steden frequent te maken kregen met hevige geallieerde bombardementen, artilleriebeschietingen en andersoortige gevechtshandeling, werden vaak enorme slachtingen aangericht onder de levende have in de Duitse dierentuinen. Zo overleefden in de dierentuin van Duisburg slechts 1 emoe, 3 flamingo’s, een muilezel en 2 schapen het oorlogsgeweld en werd de oude zoo van Düsseldorf zo zwaar getroffen dat zij niet meer op haar oude locatie werd herbouwd; van de dierverzameling bleef weinig in leven. De dierentuin van Münster verloor niet alleen haar meeste dieren ten gevolge van de bombardementen, maar moest na de capitulatie haar beide laatste olifanten als een soort naoorlogse herstelbetaling afstaan aan België. De zoo van Wuppertal liep bijzonder genoeg weinig oorlogsschade op en kon kort na de val van het Nazi regime weer openen. Wel werden in het begin van de oorlog om veiligheidsredenen veel in potentie gevaarlijke dieren afgemaakt of aan andere tuinen afgestaan en waren aan het einde van de oorlog de nodige verliezen te betreuren ten gevolge van plundering en het slachten van eetbare dieren. De dierentuin van Königsberg (Kaliningrad) kreeg bij de inval van de Russische troepen voorjaar 1945 zeer zware verliezen te verduren. Slechts 4 dieren overleefden het inferno: een damhert, een das, een ezel en het nijlpaard Hans. Het arme dier had 7 granaatsplinters in zijn lijf, had een flinke val gemaakt in een droge afscheidingsgracht en zou gedurende 2 weken niets te eten en te drinken hebben gehad. De dierentuin van Rostock heeft zoveel te lijden gehad van luchtaanvallen dat geen enkel gebouw of dierenverblijf overeind bleef.

Zelfs de fameuze en aanvankelijk ver van het front verwijderde Hellabrunner Zoo in München verloor vele dieren en gebouwen door de zware luchtaanvallen op het einde van de oorlog, maar kon half mei 1945 alweer worden heropend voor het publiek. Veel dieren moesten het echter nog tot in de 70 er en 80 er jaren doen met oude militaire paardenstallen, in feite noodgebouwen. Als de hoofddierverzorger van de Frankfurter Zoo zich na de massale aanval van meer dan 1000 geallieerde bommenwerpers op 22 maart 1944 naar zijn dierentuin spoedt treft hij daar een inferno aan van wild om zich heen grijpende branden, brullende roofdieren en in totale paniek verkerende mensapen, herten, runderen en een neushoorn, de meeste met ernstige brandwonden. Alle gewonden worden met een genadeschot uit hun lijden verlost. In februari 1949 kreeg ook de in 1752 door de Habsburgers opgerichte dierentuin van Schloss Schönbrunn in Wenen te maken met oorlogsgeweld. Ruim 1000 dieren lieten bij 2 zware luchtaanvallen het leven waaronder de bij het publiek zeer geliefde neushoornstier Toni, die tot zijn dood als rijdier voor zijn verzorger fungeerde. Andere slachtoffers die vielen te betreuren waren nog een tweede neushoorn, een olifant en bijna alle moeras-, weide- en watervogels. De verliezen in de laatste oorlogsdagen beperkten zich tot een twaalftal kamelen, die dienden als voedsel voor de overlevende roofdieren.

Het zwaarst getroffen werd echter de monumentale dierentuin van Berlijn tegenover het centraal station. Vrijwel het gehele complex van gebouwen en tuinen werd met de grond gelijk gemaakt. Verder kampte de dierentuin met een voortdurende afname van het aantal personeelsleden, in 1943 waren al 57 mannelijke medewerkers opgeroepen voor de Wehrmacht. De personele tekorten werden aangevuld met voornamelijk Franse dwangarbeiders in het kader van de Arbeitseinsatz. Ten slotte, duidelijk zal zijn in het zwaar belaagde en belegerde Berlijn, dat de bevoorrading van de dierentuin met brandstoffen, hooi, vlees en andere diervoeders naarmate de oorlog vorderde steeds moeilijker werd.
Op 8 september 1941 vielen de eerste bommen op de Berlijnse dierentuin, voornamelijk brandbommen. Enkele stallen werden getroffen doch de schade was redelijk snel verholpen. Anders was het in een reeks van bombardementen van augustus 1943 tot en met februari 1945 waarbij de dierentuin vrijwel geheel verwoest werd evenals trouwens de rest van de binnenstad rondom. Met een vooruitziende blik had directeur Lutz Heck al voor het zware bombardement van 22 en 23 november 1943 vele dieren af laten voeren naar een 16 tal andere dierentuin, voornamelijk Duitse. Tijdens een van deze bombardementen sneuvelde binnen 15 minuten 30 procent van het achtergebleven dierbestand. Het aquarium kreeg een voltreffer waardoor alle aquaria werden vernield en het krokodillengebouw kreeg een dermate ernstige explosie te verduren dat 4 krokodillen dood uit het gebouw werden geslingerd. De staarten van de arme dieren werden verwerkt tot een voedzame en smakelijke soep voor de uitgehongerde medewerkers. De verliezen onder de grotere en moeilijk te vervangen dieren vielen mee omdat de tuin al grotendeels was ontvolkt; slechts 91 van de achtergebleven dieren, waaronder 2 leeuwen, 2 hyena’s, de Aziatische olifantstier Siam, het mannelijke nijlpaard Knauschke, 10 mantelbavianen, de chimpansee Suse en een zeldzame schoenbekooievaar hebben het oorlogsgeweld overleefd. Doordat de meeste dierverblijven waren verwoest moest alternatieve huisvesting worden gevonden. Zo vonden een aantal apen een onderkomen in het dierenziekenhuis, een schoenbekooievaar moest zich behelpen met een badkamer en een dwergnijlpaard werd enige tijd gehuisvest op het herentoilet. Toen in april 1945 de Russische troepen Berlijn binnenvielen werden nog eens 30 mannelijke personeelsleden opgeroepen voor de Volkssturm, een armzalig en meelijwekkend legertje van ongeoefende en slecht bewapende oude mannen en jonge jongens. Nadat onder Russische leiding de talloze lijken van mensen en dieren waren geruimd viel de dierentuin nog eens ten offer aan plunderende Russische soldaten en hongerige stedelingen. Vele maanden heeft het nog geduurd voordat na de val van het Naziregime een einde kwam aan de anarchie, bestuurlijke wanorde en chaos.
(Bronnen: Wikipedia en diverse dierentuinwebsites, Tiergarten Schönbrunn – Geschichte und Aufgabe, Uitg. dr. Walter Fiedler; Wenen 1976, en Die Arche Noah an der Spree, Heinz-Georg Klös, Hans Frädrich, Ursula Klös; FAB Verlag Berlin 1994)

zondag, april 22, 2012

Dr. A.L.J. Sunier; Artisdirecteur in oorlogstijd

In de oorlogsjaren is dr. A.L.J. (Armand) Sunier directeur van Artis. Hij staat bekend als een bijzonder charismatisch en moedig man. Door zijn Zwitserse afkomst weet hij de Duitse bezetter in perfect Duits op zéér correcte wijze te vertellen wat een dierentuin en haar werknemers zoal nodig hebben om de zaak draaiende te houden. In Duitsland bestaat grote belangstelling voor dierentuinen, vrijwel iedere grote stad in Duitsland heeft een dierentuin. Vooral het fokprogramma voor de Wisent of de Europese bizon, waarin Artis een prominente rol speelt, past goed in de ‘Germaanse behoefte’ aan een echt Europees oerdier. Hoewel Duitse dierentuinen meerdere poging ondernemen om zich dieren van Artis toe te eigenen, is de heer Sunier allesbehalve haatdragend. In 1945 voegt hij Heinz Heck, de oud-directeur van de Berlijnse dierentuin en beslist niet van onbesproken gedrag, toe: ‘Het is niet jouw schuld dat je Duitser bent, maar je lot.’ Sunier laveert tussen de onmogelijke maatregelen van de bezetter en de veiligheid van de dieren, medewerkers en bezoekers van de dierentuin. De Duitsers confisqueren enkele zalen en ze bouwen verschillende schuilplaatsen in de tuin voor het geval van aanvallen. Op een slimme en diplomatieke manier correspondeert Sunier met andere dierentuinen over uitwisseling van dieren en oprakende voedselvoorraden. Hij weerstaat een onophoudelijke stroom brieven van Duitse handelaren en Duitse dierentuinen met de vraag wanneer ze dieren van Artis kunnen ophalen. Soms reden hun vrachtauto’s al voor of stonden er reeds treinen op het naastgelegen rangeerterrein klaar. Armand Sunier was directeur van Artis van 1927 tot 1953. Hij overleed in 1974 op 87-jarige leeftijd.

vrijdag, december 30, 2011

Michieltje en de medische dienst van Westerbork

De historicus Jacques Presser typeert de medische dienst van Westerbork als 'een van de merkwaardigste, want meest zinvolle en zinloze afdelingen van Westerbork'. Duizenden gevangenen worden in het ziekenhuis genezen om vervolgens de dood in te worden gejaagd. De vraag is waarom de kampcommandant, A. K. Gemmeker, het toch zo belangrijk vind dat de gevangenen goede verzorging krijgen. Misschien omdat de gevangenen, zolang er aandacht is voor hun gezondheid, hoop op leven houden. Een misleidende hoop, versterkt door de loze beloftes dat ze elders zouden gaan werken, dat hun gezinnen bij elkaar zouden blijven en dat er opvang voor de ouderen zou zijn.
Die 'goede zorg' leidde tot bizarre situaties. Typerend in al zijn absurditeit is het geval van Michieltje, een te vroeg geboren baby, meegekomen uit een transport uit kamp Vught. Zijn moeder was gedeporteerd naar het oosten en Michieltje werd opgenomen in het ziekenhuis. Kampcommandant Gemmeker - die naar men zegt veel van kinderen hield — ontfermde zich persoonlijk over zijn lot. Uit Amsterdam liet hij een Joodse kinderarts komen. Die bepaalde dat Michieltje elke dag een paar druppels cognac moest krijgen. En dus liet Gemmeker in Groningen een fles Hennesy halen. Het jochie haalde het zowaar. Hij werd zes pond, zeven pond, en- uiteindelijk acht pond. Toen ging hij op transport.

(Uit ‘Witte jassen en Bruinhemden – Nederlandse artsen in de Tweede Wereldoorlog’; red. Joost Visser, Ben Crul, Ingrid Lutke Schipholt en Eva Nyst; Reality Bytes Publishing bv, Breda 2010)

zaterdag, september 10, 2011

Ook dieren zijn wel eens 'ongesteld'

Er is nauwelijks een presentatie over mijn favoriete onderwerp ‘De Liefde Ontleed’ of – als het gehoor tenminste uit louter vrouwen bestaat – steevast wordt de vraag gesteld: Menstrueren dieren ook?
De menstruatie, zoals die alleen voorkomt bij de mens en de meeste apensoorten, vindt plaats tussen de ovulaties in. Hierbij wordt een deel van de baarmoederwand, welke zich speciaal had opgemaakt om de bevruchte eicel een goed onderkomen te bieden, afgestoten en uit het lichaam verwijderd.
De meeste Afrikaanse en Aziatische apen menstrueren, maar slechts enkele apen uit de Nieuwe Wereld doen er aan mee. Een bijzonder geval is de menstruerende vliegende lemur, ook wel vliegende aap of vliegende kat genoemd. Hun gezicht lijkt een beetje op dat van een aap, maar het zijn geen apen en vliegen kunnen ze ook al niet; het meest lijken ze op een grote eekhoorn. In totaal is bij 48 soorten apen menstruatie geconstateerd.
Een heel enkele niet-primaat menstrueert ook: een tiental insecteneters als de Afrikaanse olifantspitsmuis en de Zuidoost Aziatische tupaia, én tenslotte vertonen ook een viertal vleermuizen, waaronder de Amerikaanse langtongvleermuis, en de gevlekte buidelmarter uit Tasmanië bloedverlies tijdens de eisprong. Een enkeling meent iets te hebben gezien bij de coyote en de Afrikaanse olifant, maar hier betreft het anecdotische waarnemingen.
De bloedingen bij loopse teven in de periode waarin ook de eisprong of ovulatie plaats vindt, ontstaan doordat overvulde bloedvaatjes in de vaginawand onder de bloeddruk bezwijken. Ook bij het rund komt 1 of 2 dagen na de eisprong een dergelijke vorm van bloedverlies voor. Maar dat alles heeft natuurlijk met het menstrueren van primaten niets van doen.
Dus voor eens en voor altijd: Ook sommige dieren zijn wel eens ‘ongesteld’!