maandag, december 24, 2007

Moment van bezinning

Geslachtelijke voort­planting, maar dan alléén bij vrije partnerkeuze, garandeert voldoende variëteit in het nageslacht om de steeds verande­rende omstandighe­den het hoofd te kunnen bieden. Het erfelijk materi­aal moet steeds weer in nieuwe combinaties aan de gesel van het dagelijks bestaan in de vorm van micro-organismen en parasieten worden aange­boden, om als soort te kunnen overleven. Maar ondanks geavanceerde preventieve maatregelen, moderne opsporingsmethodes van dragers van ziektekiemen en verbeterd curatief ingrijpen lukt het vaak niet meer om catastrofes te vermijden.
Hoofdoorzaak is, behalve de enorme schaalvergroting in de veehouderij en het grootschalig verslepen van levende en geslachte dieren, het buitenspel zetten van het natuurlijke seksuele selectieproces. Natuurlijk is dat laatste onverbrekelijk verbonden met het begrip domesticatie, de veehouderij en de fok van gezelschapsdieren, maar enig rekening houden met de biologische grondslag van natuurlijke partnerkeuze en het bijbehorend ‘hoe en waarom’ zou zinnig zijn.
Het bezit van een welgekozen MHC in het ouderpaar geeft de nakomelingen vermoedelijk een grotere kans op overleven in onze, door parasieten en micro-organismen gedomineerde wereld. Ook in de veehouderij lijkt het de moeite waard te onderzoeken of het voordelig is – niet voor de dierenarts dus - als naar de optimale MHC combinatie wordt gestreefd. Partnerkeuze als overlevingsstrategie.
Op dit moment lijkt iedere generatie dierenartsen vooral bezig met het scheppen van meer werk voor zijn opvolgers.

zaterdag, december 01, 2007

De jacht - een ander geluid

Misschien niet leuk om te horen, maar zijn sterke aanwijzingen dat onze voorouders als aaseters en verzamelaars zijn begonnen. Vermoedelijk omdat ze te klein en te zwak waren, én te slecht bewapend - zowel wat betreft bewapening als brein ontwikkeling - om prooien van enig formaat levend te kunnen bemachtigen. Mogelijk dat Australopithecus en ook latere hominiden zijn begonnen met het gooien van stenen en stokken om roofdieren van hun prooi te verdrijven, voordat hieruit meer geavanceerd wapentuig werd ontwikkeld voor de werkelijke jacht.
In de westerse wereld wordt ook nog gejaagd, maar nu met vuurwapens, en om te overleven (als mens) is het niet meer nodig. Natuurlijk is onderbouwd wildbeheer onvermijdelijk, maar de vraag is of dat door plezierjagers moet gebeuren of door professioneel getrainde jagers. In Nederland zou het in ieder geval te duur worden om beroepsjagers het wildbeheer in haar totale omvang te laten uitvoeren. Dus ligt deze taak vooral op het bord van plezier- of sportjagers. Geen slechte keus overigens, omdat er aan de jacht en aan deelnemers van het jachtexamen tegenwoordig zulke hoge eisen worden gesteld dat er van amateurisme allang geen sprake meer is.
In Afrika worden thans soortgelijke discussies gevoerd. In bepaalde gebieden bijvoorbeeld overstijgt het aantal olifanten en andere grote grazers zodanig de capaciteit van de vegetatie - om nog maar te zwijgen over de schade aan landbouwgewassen – dat het onvermijdelijk is dat een aantal dieren het veld moet ruimen. Verplaatsen naar andere gebieden is lang niet altijd mogelijk dan wel te kostbaar en de vraag doemt ook hier op: moet het decimeren gebeuren door professionele jachtopzichters of wordt het afschot gegund aan rijke westerlingen. Bedenk wel: met een vergunning om voor € 25.000 een olifant te mogen doden hebben tientallen Afrikanen vlees en inkomsten, omdat de jagers moeten worden gereden, begeleid, gehuisvest en verzorgd en de trofeeën geprepareerd. Ook hier oeverloze discussie dus.
Maar ook in Nederland is wildbeheer inmiddels onvermijdelijk. Na het verdwijnen van wolven, lynxen en beren er is niet één roofdier van formaat over. De reestand is nog nooit zo slecht geweest als aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, toen er bijna niet meer gejaagd werd. Pas door het gericht selecteren van minder goede bokken en geiten is de stand weer zo gezond geworden als zij nu is. Daarbij komt dat we de laatste decennia te maken hebben met alsmaar uitdijende populaties geïmporteerde exoten. En laten we de Veluwse zwijnen niet vergeten!
Er lijkt voor de mens wel degelijk een rol als (super)predator weggelegd.
Weilanden vol stropende katten (waarbij de argumentatie van de eigenaren is: het is toch het natuurlijk gedrag van het dier?), een overbevolking aan vossen tot in stadsparken en regio’s waar ze vroeger onbekend waren, en zwermen kraaien en eksters maken dat van de uitbundige weidevogelpopulaties die tot voor enkele jaren het platteland opvrolijkten, bijna niks meer over is.
Alles wat met jacht en dieren te maken heeft ligt bij veel Nederlanders erg gevoelig en dan volgen automatisch politieke beslissingen.
Omdat politici bovenal politieke carrières nastreven voelen ze zich verplicht zich te voegen naar de op onkunde en emoties gebaseerde grillen van hun achterban.

Over ontrouw, harems en testikelgrootte

Boeiend is de variatie in grootte van testikels van primaten - apen en mensen dus - in relatie tot het lichaamsgewicht. Chimpanseemannen hebben enorme ballen, gorilla’s piepkleine en orang utans zitten er een beetje tussen in. Aangenomen wordt dat de mate van promiscuïteit van de vrouwen daarbij een rol speelt. Zo moeten chimpanseemannen frequent grote hoeveelheden zaad inbrengen bij hun ovulerende, ‘tot ontrouw neigende’ en voortdurend door andere mannen belaagde vrouwen terwijl geen enkele buitenechtelijke gorillaman het in zijn hoofd haalt om de harem van de ‘silverback’ binnen te dringen.
Een mensentestikel is beslist kleiner dan die van de chimpansee maar aanmerkelijk groter dan die van de gorilla. Dat houdt voor de mensenman in ieder geval een subtiele waarschuwing in. U weet nu ten minste uit wat voor nest u komt. Het is beslist niet de bedoeling dat u dit opvat als vrijbrief.
De Paranthropus robustus, moet wat betreft de grootte van zijn testikels als enige van onze verre verwanten veel weg hebben gehad van de gorilla ondanks dat er geen ‘weke delen’ van zijn bewaard gebleven. Van deze Zuid-Afrikaanse Australopithecussoort werden tussen de 1,5 en twee miljoen jaar oude fossielen gevonden in de buurt van Swartkrans, Drimolen en Kromdraai. Ook hier, evenals bij de gorilla, een markant grootteverschil tussen de seksen, wijzend op haremvorming en de bijbehorende competitie tussen de mannen om het alleenrecht op de vrouwelijke dieren. Bij gorilla’s zien we bovendien dat de vrouwtjes zo’n 5 tot 6 jaar eerder geslachtsrijp zijn dan de mannetjes. Alles wijst er op dat ook bij P. robustus de seksuele rijping van de mannen op aanzienlijk latere leeftijd viel dan bij de vrouwelijke individuen. Hiermee onderscheidt deze primitieve primaat zich in hoge mate van alle andere Australopithecussoorten, Homo sapiens en chimpansees. Opvallend was ook het relatief grote aantal jonge mannetjes dat ten prooi viel aan roofdieren, een fenomeen dat bij andere Australopithecussoorten niet in die mate werd waargenomen. Zoals bij veel in groepen levende primaten moeten mannelijke of vrouwelijke dieren – afhankelijk van de soort - na het bereiken van de pubertijd de groep verlaten. Vrouwtjes vinden snel een veilig onderkomen bij andere groepen, maar jonge mannen moeten hun heil zoeken in vrijgezellenclubjes of zwerven nog enige tijd eenzaam en risicovol rond voordat ze aansluiting vinden. Niet voor niets dat de sterfte bij jonge, uitgestoten mannelijke bavianen drie keer zo groot is als bij jonge mannen in groepsverband.