zondag, november 27, 2005

Het draait allemaal om de staart!

Over evolutie, biologische drijfveren en ambities

De ‘Origin of Species’ – ‘Over het Ontstaan der Soorten’ - van Charles Darwin is zonder twijfel een van de belangrijkste en meest besproken boeken aller tijden. Voor velen, zeker in de tijd dat het levenswerk van Darwin werd gepubliceerd (1859), was het Joods-Christelijke Scheppingsverhaal de enige en onaantastbare waarheid. Een andere visie op de veranderlijkheid der soorten en het ontstaan van de grote diversiteit aan levensvormen was op zijn minst ongepast, gold voor velen als pure blasfemie, maar gaf ook aanleiding tot een golf van bijval en bewondering. In de orthodox-christelijke wereld stond men in ieder geval van meet af aan zeer afwijzend tegenover Darwins’ theorie en ervoer haar als een directe aanval op de Bijbel.

Het boek bleek echter een enorm succes en de hele oplage van 1250 boeken exemplaren was al op de dag van verschijnen, 24 november 1859, uitverkocht.
In de vele edities die volgden, heeft Darwin zijn betoog omwille van de lieve vrede, vooral ook thuis, steeds verder afgezwakt. Maar ook Darwin zelf bleef twijfelen: ‘Ik ontken niet dat er talrijke en belangrijke bezwaren gemaakt kunnen worden tegen de theorie van afstamming met modificatie door natuurlijke selectie’. Kort samengevat behelst de theorie van Charles Darwin het volgende: binnen een soort worden veel meer nakomelingen geboren dan de omgevingsomstandigheden, bij voorbeeld de hoeveelheid beschikbaar voedsel, toelaten. Alle individuen, behorende tot een zelfde soort, verschillen van elkaar, waarbij sommige beter zijn aangepast aan de eisen die hun leefomgeving stelt. In de strijd om de beschikbare bronnen zullen zij dan ook een grotere overlevingskans hebben dan de minder goed aangepaste individuen. Als deze voordelige eigenschappen erfelijk zijn, zullen hun nakomelingen met dezelfde kenmerken uitgerust worden. Door deze continue selectiedruk vanuit de omgeving kunnen geleidelijk veranderingen tot stand komen binnen een soort.
Op den duur kunnen deze verschillen zo groot zijn ten opzichte van de oorspronkelijke soort, dat van een nieuwe soort gesproken kan worden.
Alle lof voor de God die duizenden jaren geleden de Bijbel aan zijn volk dicteerde, en tevens de bijzondere mens Darwin het levenslicht heeft doen zien.

Maar Darwin constateerde ook vrijwel direct iets controversieels in zijn theorie. Hij realiseerde zich dat veel risicovolle ‘toeters en bellen’ in de vorm van opvallend baltsgedrag en zang, een extravagante uitmonstering met enorme geweien, vrolijke kleuren en lange staarten een rol moesten spelen bij de voortplanting.
Lange tijd heeft men daarom gedacht dat seksuele selectie alleen een zaak was van onderlinge competitie tussen mannen. Duidelijk is nu volop dat de uit­verkiezing door het vrouwtje zeker zo'n grote rol speelt. Bij de pauw is geconsta­teerd dat de hennen de haan met de mooiste en langste staart de eer gunnen. In divers onderzoek werd aangetoond dat het nageslacht van mannetjes met de langste sleep, ondanks deze formidabele handicap, de grootste overlevingskans heeft.
Bij veel andere diersoorten heeft de vrouwelijke sekse ook een voorkeur voor de uit­bun­digst baltsende, mooist zingende en kleurrijk­ste macho’s.
De situatie bij de mens lijkt niet anders. Moeten mannelijke dieren het nog vooral hebben van risicovolle handicaps als ornamenten (geweien, hoorns, veren), zang, balts en waaghalzerig gedrag, voor de mensenvrouw is inmiddels het relatief nieuwe selectiecriterium sociale intelligentie (originaliteit, creativiteit, humor, zorg) geïntroduceerd. Maatschappelijke status en materiële welstand blijven echter onverminderd van belang voor alle vrouwtjes en vrouwen. Fysieke kracht, uiterlijk en lef zijn daarbij niet helemaal naar de kleine lettertjes verdrongen. Vooral rond de eisprong winnen eigenschappen met een hoog baviaangehalte weer aan gewicht.

woensdag, november 23, 2005

Wolf in krijtstreep

Seksuele voortplanting is gelukkig nog steeds het fundament onder het overleven van planten en dieren, dus óók van onze soort. In alle geledingen van het openbare- en bedrijfsleven vindt u de resten er van terug. Bij voorbeeld de continue strijd tussen de mannetjes om de hegemonie, dus de andere sekse. Zo wordt niet voor niets het merendeel van het pluche in bestuurskamers en het skai van de directiestoelen bezet door mannen met bewezen geschiktheid voor het gevecht naar de top en het vermogen deze positie met succes te verdedigen.
Dat betekent overigens niet automatisch dat zij ook de beste managers zijn. Een wezen, dat duizenden generaties lang werd geselecteerd op zijn performance tijdens de jacht of in de krijg, is niet per definitie een betere manager dan de organisatrice van het thuisgebeuren.

We gaan nu even dieper in op de situatie op de werkvloer.
Bij veel diersoorten die in groepsverband jagen - dus ook bij de mens - worden continu aanvallen op het leiderschap gepleegd en vooral op de leider zelf.
Bij wolven noemen we hem de alfa man, de top reu, die continu in de gaten moet houden of er niet aan zijn stoelpoten wordt gezaagd, valkuilen worden gegraven.
Niet dat er continu wordt gezaagd en gegraven, maar de naaste concurrentie om het leiderschap ligt altijd met scherpgeslepen zagen, scheppen en vooral voorzien van de nodige bereidwillige en serviele helpers op de loer. In de dagelijkse bedrijfssituatie: de roddelclub bij de koffieautomaat.

Is de prooi van het wolvenpak in gezamenlijke actie eenmaal gedood, dan mag eerst de chef zijn maag vullen. De rest wacht, voorbarig toehappen wordt genadeloos afgestraft.
De ondergeschikten lijken daar op het eerste gezicht weinig moeite mee te hebben, want op eigen houtje kan geen enkele wolf of Afrikaanse wilde hond een prooi van enige betekenis aan. Zo’n dier alléén staat doorgaans een kommervolle dood te wachten.
Er lijkt volstrekte rust. Men wil graag deel uitmaken van een sterke organisatie en accepteert (op het eerste gezicht) zonder problemen het leiderschap van de alfa man.
Toch broeit er permanent iets, evenals in het dagelijks-, openbaar- en vooral bedrijfsleven. In de subtop, de kongsi in het spraakgebruik van diergedragsonderzoekers, wordt altijd geloerd op momenten van verminderde vitaliteit van de leider. Dit kan natuurlijk te maken hebben met hoge ouderdom, maar even goed met een voorbijgaande ziekte of verwonding. Er wordt dan niet gewacht tot herstel is opgetreden, zoals soms in de menselijke samenleving nog wel eens gebeurt, maar de kongsi valt onder leiding van de tweede man in de hiërarchie direct aan en niet zelden is de dood van de gevallen leider, de alfa man, het gevolg.
Het fenomeen ‘gouden handdruk’ is mij uit het dierenrijk niet bekend.