Het draait allemaal om de staart!
Over evolutie, biologische drijfveren en ambities
De ‘Origin of Species’ – ‘Over het Ontstaan der Soorten’ - van Charles Darwin is zonder twijfel een van de belangrijkste en meest besproken boeken aller tijden. Voor velen, zeker in de tijd dat het levenswerk van Darwin werd gepubliceerd (1859), was het Joods-Christelijke Scheppingsverhaal de enige en onaantastbare waarheid. Een andere visie op de veranderlijkheid der soorten en het ontstaan van de grote diversiteit aan levensvormen was op zijn minst ongepast, gold voor velen als pure blasfemie, maar gaf ook aanleiding tot een golf van bijval en bewondering. In de orthodox-christelijke wereld stond men in ieder geval van meet af aan zeer afwijzend tegenover Darwins’ theorie en ervoer haar als een directe aanval op de Bijbel.
Het boek bleek echter een enorm succes en de hele oplage van 1250 boeken exemplaren was al op de dag van verschijnen, 24 november 1859, uitverkocht.
In de vele edities die volgden, heeft Darwin zijn betoog omwille van de lieve vrede, vooral ook thuis, steeds verder afgezwakt. Maar ook Darwin zelf bleef twijfelen: ‘Ik ontken niet dat er talrijke en belangrijke bezwaren gemaakt kunnen worden tegen de theorie van afstamming met modificatie door natuurlijke selectie’. Kort samengevat behelst de theorie van Charles Darwin het volgende: binnen een soort worden veel meer nakomelingen geboren dan de omgevingsomstandigheden, bij voorbeeld de hoeveelheid beschikbaar voedsel, toelaten. Alle individuen, behorende tot een zelfde soort, verschillen van elkaar, waarbij sommige beter zijn aangepast aan de eisen die hun leefomgeving stelt. In de strijd om de beschikbare bronnen zullen zij dan ook een grotere overlevingskans hebben dan de minder goed aangepaste individuen. Als deze voordelige eigenschappen erfelijk zijn, zullen hun nakomelingen met dezelfde kenmerken uitgerust worden. Door deze continue selectiedruk vanuit de omgeving kunnen geleidelijk veranderingen tot stand komen binnen een soort.
Op den duur kunnen deze verschillen zo groot zijn ten opzichte van de oorspronkelijke soort, dat van een nieuwe soort gesproken kan worden.
Alle lof voor de God die duizenden jaren geleden de Bijbel aan zijn volk dicteerde, en tevens de bijzondere mens Darwin het levenslicht heeft doen zien.
Maar Darwin constateerde ook vrijwel direct iets controversieels in zijn theorie. Hij realiseerde zich dat veel risicovolle ‘toeters en bellen’ in de vorm van opvallend baltsgedrag en zang, een extravagante uitmonstering met enorme geweien, vrolijke kleuren en lange staarten een rol moesten spelen bij de voortplanting.
Lange tijd heeft men daarom gedacht dat seksuele selectie alleen een zaak was van onderlinge competitie tussen mannen. Duidelijk is nu volop dat de uitverkiezing door het vrouwtje zeker zo'n grote rol speelt. Bij de pauw is geconstateerd dat de hennen de haan met de mooiste en langste staart de eer gunnen. In divers onderzoek werd aangetoond dat het nageslacht van mannetjes met de langste sleep, ondanks deze formidabele handicap, de grootste overlevingskans heeft.
Bij veel andere diersoorten heeft de vrouwelijke sekse ook een voorkeur voor de uitbundigst baltsende, mooist zingende en kleurrijkste macho’s.
De situatie bij de mens lijkt niet anders. Moeten mannelijke dieren het nog vooral hebben van risicovolle handicaps als ornamenten (geweien, hoorns, veren), zang, balts en waaghalzerig gedrag, voor de mensenvrouw is inmiddels het relatief nieuwe selectiecriterium sociale intelligentie (originaliteit, creativiteit, humor, zorg) geïntroduceerd. Maatschappelijke status en materiële welstand blijven echter onverminderd van belang voor alle vrouwtjes en vrouwen. Fysieke kracht, uiterlijk en lef zijn daarbij niet helemaal naar de kleine lettertjes verdrongen. Vooral rond de eisprong winnen eigenschappen met een hoog baviaangehalte weer aan gewicht.
De ‘Origin of Species’ – ‘Over het Ontstaan der Soorten’ - van Charles Darwin is zonder twijfel een van de belangrijkste en meest besproken boeken aller tijden. Voor velen, zeker in de tijd dat het levenswerk van Darwin werd gepubliceerd (1859), was het Joods-Christelijke Scheppingsverhaal de enige en onaantastbare waarheid. Een andere visie op de veranderlijkheid der soorten en het ontstaan van de grote diversiteit aan levensvormen was op zijn minst ongepast, gold voor velen als pure blasfemie, maar gaf ook aanleiding tot een golf van bijval en bewondering. In de orthodox-christelijke wereld stond men in ieder geval van meet af aan zeer afwijzend tegenover Darwins’ theorie en ervoer haar als een directe aanval op de Bijbel.
Het boek bleek echter een enorm succes en de hele oplage van 1250 boeken exemplaren was al op de dag van verschijnen, 24 november 1859, uitverkocht.
In de vele edities die volgden, heeft Darwin zijn betoog omwille van de lieve vrede, vooral ook thuis, steeds verder afgezwakt. Maar ook Darwin zelf bleef twijfelen: ‘Ik ontken niet dat er talrijke en belangrijke bezwaren gemaakt kunnen worden tegen de theorie van afstamming met modificatie door natuurlijke selectie’. Kort samengevat behelst de theorie van Charles Darwin het volgende: binnen een soort worden veel meer nakomelingen geboren dan de omgevingsomstandigheden, bij voorbeeld de hoeveelheid beschikbaar voedsel, toelaten. Alle individuen, behorende tot een zelfde soort, verschillen van elkaar, waarbij sommige beter zijn aangepast aan de eisen die hun leefomgeving stelt. In de strijd om de beschikbare bronnen zullen zij dan ook een grotere overlevingskans hebben dan de minder goed aangepaste individuen. Als deze voordelige eigenschappen erfelijk zijn, zullen hun nakomelingen met dezelfde kenmerken uitgerust worden. Door deze continue selectiedruk vanuit de omgeving kunnen geleidelijk veranderingen tot stand komen binnen een soort.
Op den duur kunnen deze verschillen zo groot zijn ten opzichte van de oorspronkelijke soort, dat van een nieuwe soort gesproken kan worden.
Alle lof voor de God die duizenden jaren geleden de Bijbel aan zijn volk dicteerde, en tevens de bijzondere mens Darwin het levenslicht heeft doen zien.
Maar Darwin constateerde ook vrijwel direct iets controversieels in zijn theorie. Hij realiseerde zich dat veel risicovolle ‘toeters en bellen’ in de vorm van opvallend baltsgedrag en zang, een extravagante uitmonstering met enorme geweien, vrolijke kleuren en lange staarten een rol moesten spelen bij de voortplanting.
Lange tijd heeft men daarom gedacht dat seksuele selectie alleen een zaak was van onderlinge competitie tussen mannen. Duidelijk is nu volop dat de uitverkiezing door het vrouwtje zeker zo'n grote rol speelt. Bij de pauw is geconstateerd dat de hennen de haan met de mooiste en langste staart de eer gunnen. In divers onderzoek werd aangetoond dat het nageslacht van mannetjes met de langste sleep, ondanks deze formidabele handicap, de grootste overlevingskans heeft.
Bij veel andere diersoorten heeft de vrouwelijke sekse ook een voorkeur voor de uitbundigst baltsende, mooist zingende en kleurrijkste macho’s.
De situatie bij de mens lijkt niet anders. Moeten mannelijke dieren het nog vooral hebben van risicovolle handicaps als ornamenten (geweien, hoorns, veren), zang, balts en waaghalzerig gedrag, voor de mensenvrouw is inmiddels het relatief nieuwe selectiecriterium sociale intelligentie (originaliteit, creativiteit, humor, zorg) geïntroduceerd. Maatschappelijke status en materiële welstand blijven echter onverminderd van belang voor alle vrouwtjes en vrouwen. Fysieke kracht, uiterlijk en lef zijn daarbij niet helemaal naar de kleine lettertjes verdrongen. Vooral rond de eisprong winnen eigenschappen met een hoog baviaangehalte weer aan gewicht.