Korte geschiedenis van de Artisbibliotheek
Het jaarboekje van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra van 1869 meldt: Ter plaatsen van den tuin ‘Vrede is mijn lust’, die in 1839 eigendom werd van het Genootschap, en van eenige aanpalende gronden langs de Middenlaan, zijn in de loop van 1867 en 1868 twee gebouwen verrezen, die deels tot stalling der herkaauwers dienen, deels ingerigt zijn ten behoeve der bibliotheek en van verzamelingen uit de lagere dierklassen’.
In 1868 wordt het eerste gebouw, de nieuwe bibliotheek van het genootschap, en gebouwd in eclectische stijl door de ‘huisarchitect’ van Artis, G.B. Salm (1831-1897), in gebruik genomen. Voorwaar geen overbodige luxe want het reusachtige boekenbezit van Westerman – zelf boekverkoper/drukker/uitgever aan de Kalverstraat en collectionneur van formaat – alsmede de regelmatige schenkingen van leden hadden dringend een behoorlijk onderkomen nodig.
In 1869 en 1870 onderging het gebouw reeds een aanzienlijke uitbreiding, eveneens ontworpen door Salm. In 1887 bevatte de bibliotheek al 5131 boeken.
Ten gevolge van de financiële crisis van Artis, ging in 1939 de bibliotheek, samen met het andere onroerendgoed en de zoölogische museumverzamelingen, over in handen van de Gemeente Amsterdam en de Provincie Noord Holland (zie Gemeenteblad No. 408 dd. 23 Juni 1939). De formele overdracht van de collecties aan de Gemeente Universiteit vond plaats op 28 augustus 1939. Het was niet langer de ‘Bibliotheek van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra’, maar zou verder door het leven gaan als ‘Artis Bibliotheek’, onderdeel van de Universiteitsbibliotheek (UB) van de Universiteit van Amsterdam. Tegenwoordige zijn in het gebouw de boekencollecties van het Taxonomisch Instituut, de Studiekring Suriname en de Nederlandse Antillen ondergebracht.
Het was niet de eerste bibliotheek in Artis. Reeds in 1859 werd het eerste echte bibliotheekgebouw geopend op het perceel ‘Binnenvreugd’, ongeveer op de plek waar later het Berenpaleis werd gebouwd en zich thans het Kleine Zoogdierenhuis bevindt. Het Jaarboekje van 1860 meldt hierover: ‘Daar het meermalen gebleken is dat, ondanks alle mogelijke openbaarmaking van de zijde des Bestuurs, zoo wel door aanplakking in de Gezelschapszalen als door middel der dagbladen, het aan vele der geachte leden van ons Genootschap nog steeds onbekend gebleven is, dat de bibliotheek en leeszaal tweemaal in de week ten gerijve der Leden opengesteld zijn, zoo acht de redactie van dit Jaarboekje zich verpligt alle Belangstellenden op de rijke Natuurhistorische Boekenverzameling van het Genootschap opmerkzaam te maken; er aan toevoegende dat, onder inachtneming van het hieronder volgende Reglement van Orde voor de Bibliotheek, de toegang tot deze op de daartoe bepaalde dagen opengesteld is, terwijl de Bibliothecaris met de meeste heuschheid tot het geven van verlangde inlichtingen en teregtwijzingen bereid is.’
Opmerkelijk is dat er in een rapport van de bibliotheekcommissie uit 1862 – dus 3 jaar na oplevering - al wordt geklaagd over de toestand van deze eerste bibliotheek.
Welk gebruik werd gemaakt van dit eerste bibliotheekgebouwtje tussen de ingebruikneming van de nieuwe bibliotheek in 1868 en de sloop van de oude ten behoeve van het ‘Berenpaleis’ van Klinkhamer in 1897, is niet bekend.
Volgens het jaarboekje uit het jaar van ingebruikneming: ‘Een eigenaardig sieraad dezer gebouwen bestaat uit vier-en-twintig marmeren platen in de voor- en achtergevels, waarop met gouden letteren de namen prijken van even zoovele mannen aan wie de kennis der natuur de grootste verpligting heeft.’ Inderdaad, nog steeds zien we onder de dakgoot de namen van 24 bekende zoölogen, waarvan enkele ‘iets’ met Artis hadden: Prins Charles Lucien Bonaparte van Canino, een bekende natuuronderzoeker, beschrijft een nieuwe ondersoort van de edelpapegaai en noemt hem naar Westerman (Eclectus roratus westermani). Verder beschrijft professor Schlegel een nieuwe duivensoort en eert het diertje met de naam Carpophaga westermani, en ten slotte niemand minder dan Charles Darwin, waarvan een brief bewaard is gebleven - gedateerd 28 november 1868 - waarin hij informatie vraagt over verschillen in spoorvorming bij jonge blauwe pauwen en jonge Javaanse pauwen.
In het jaarboekje van1869 worden 65 pagina’s gewijd aan de verdiensten van deze geleerden.
Dat Westerman ook een stuwende kracht was op wetenschappelijk gebied moge blijken uit het feit, dat hij reeds in 1848 de periodiek ‘Bijdragen tot de Dierkunde’ oprichtte. Het tijdschrift bestaat nog steeds, de naam werd enkele jaren geleden gewijzigd in ‘Contributions to Zoology’.
Aan de gevels is nog meer te zien, met name aan de voorgevel. Het meest opvallend zijn natuurlijk de sgraffito’s, gestileerde dierafbeeldingen in reliëf, welke in 1952 door Jan Groenestein werden aangebracht en uitstekend passen in de eclectische stijl van het gebouw. Tussen 1894 en 1965 waren op de bovenverdieping ook de geprepareerde natuurtaferelen van het Faunamuseum te zien.
Voorts valt op de verdeling van enkele kleine ronde ramen in de vorm van een Davidsster. Het verhaal gaat, dat tijdens de jaren ‘40-45’ uitgerekend op de zolders achter deze ramen de beroemde Judaïca verzameling, Bibliotheca Rosenthaliana, verborgen is geweest.
Tevens vervulde het gebouw een rol als zoölogisch museum, vandaar de oude naam Faunagebouw. Ook het eerste insectarium vond er ooit een onderkomen.
Op de begane grond huisden tot 1920 zebra’s en grote antilopen als koedoes en elandantilopen en tot 1989 bevond zich op de begane grond nog een Nachtdierenverblijf.
De laatste quagga, een zebrasoort die in Zuid Afrika tot uitstervens toe was bejaagd, overleed er op hoge leeftijd in 1883. Ook ‘De Volharding’ wordt genoemd als plaats van overlijden.
De resten bevinden zich in opgezette toestand in het Zoölogisch Museum.
Maar de combinatie van grote hoefdieren en kwetsbare oude boeken is natuurlijk een zeer slechte. Gelukkig kon in 1920 uit een donatie van het bestuurslid Van Eeghen een nieuw ‘Huis voor de Eenhoevigen’ worden gebouwd, recht tegenover de oude verblijven van de dieren aan de achterzijde van de Bibliotheek. De dichtgemetselde deuropeningen aan de tuinzijde van de Artisbibliotheek zijn nog goed te zien. Het gebouw werd begin 90er jaren geheel gerestaureerd.
Ondanks diverse restauraties, verkeert het interieur verkeert nog grotendeels in de originele staat.
In 1868 wordt het eerste gebouw, de nieuwe bibliotheek van het genootschap, en gebouwd in eclectische stijl door de ‘huisarchitect’ van Artis, G.B. Salm (1831-1897), in gebruik genomen. Voorwaar geen overbodige luxe want het reusachtige boekenbezit van Westerman – zelf boekverkoper/drukker/uitgever aan de Kalverstraat en collectionneur van formaat – alsmede de regelmatige schenkingen van leden hadden dringend een behoorlijk onderkomen nodig.
In 1869 en 1870 onderging het gebouw reeds een aanzienlijke uitbreiding, eveneens ontworpen door Salm. In 1887 bevatte de bibliotheek al 5131 boeken.
Ten gevolge van de financiële crisis van Artis, ging in 1939 de bibliotheek, samen met het andere onroerendgoed en de zoölogische museumverzamelingen, over in handen van de Gemeente Amsterdam en de Provincie Noord Holland (zie Gemeenteblad No. 408 dd. 23 Juni 1939). De formele overdracht van de collecties aan de Gemeente Universiteit vond plaats op 28 augustus 1939. Het was niet langer de ‘Bibliotheek van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra’, maar zou verder door het leven gaan als ‘Artis Bibliotheek’, onderdeel van de Universiteitsbibliotheek (UB) van de Universiteit van Amsterdam. Tegenwoordige zijn in het gebouw de boekencollecties van het Taxonomisch Instituut, de Studiekring Suriname en de Nederlandse Antillen ondergebracht.
Het was niet de eerste bibliotheek in Artis. Reeds in 1859 werd het eerste echte bibliotheekgebouw geopend op het perceel ‘Binnenvreugd’, ongeveer op de plek waar later het Berenpaleis werd gebouwd en zich thans het Kleine Zoogdierenhuis bevindt. Het Jaarboekje van 1860 meldt hierover: ‘Daar het meermalen gebleken is dat, ondanks alle mogelijke openbaarmaking van de zijde des Bestuurs, zoo wel door aanplakking in de Gezelschapszalen als door middel der dagbladen, het aan vele der geachte leden van ons Genootschap nog steeds onbekend gebleven is, dat de bibliotheek en leeszaal tweemaal in de week ten gerijve der Leden opengesteld zijn, zoo acht de redactie van dit Jaarboekje zich verpligt alle Belangstellenden op de rijke Natuurhistorische Boekenverzameling van het Genootschap opmerkzaam te maken; er aan toevoegende dat, onder inachtneming van het hieronder volgende Reglement van Orde voor de Bibliotheek, de toegang tot deze op de daartoe bepaalde dagen opengesteld is, terwijl de Bibliothecaris met de meeste heuschheid tot het geven van verlangde inlichtingen en teregtwijzingen bereid is.’
Opmerkelijk is dat er in een rapport van de bibliotheekcommissie uit 1862 – dus 3 jaar na oplevering - al wordt geklaagd over de toestand van deze eerste bibliotheek.
Welk gebruik werd gemaakt van dit eerste bibliotheekgebouwtje tussen de ingebruikneming van de nieuwe bibliotheek in 1868 en de sloop van de oude ten behoeve van het ‘Berenpaleis’ van Klinkhamer in 1897, is niet bekend.
Volgens het jaarboekje uit het jaar van ingebruikneming: ‘Een eigenaardig sieraad dezer gebouwen bestaat uit vier-en-twintig marmeren platen in de voor- en achtergevels, waarop met gouden letteren de namen prijken van even zoovele mannen aan wie de kennis der natuur de grootste verpligting heeft.’ Inderdaad, nog steeds zien we onder de dakgoot de namen van 24 bekende zoölogen, waarvan enkele ‘iets’ met Artis hadden: Prins Charles Lucien Bonaparte van Canino, een bekende natuuronderzoeker, beschrijft een nieuwe ondersoort van de edelpapegaai en noemt hem naar Westerman (Eclectus roratus westermani). Verder beschrijft professor Schlegel een nieuwe duivensoort en eert het diertje met de naam Carpophaga westermani, en ten slotte niemand minder dan Charles Darwin, waarvan een brief bewaard is gebleven - gedateerd 28 november 1868 - waarin hij informatie vraagt over verschillen in spoorvorming bij jonge blauwe pauwen en jonge Javaanse pauwen.
In het jaarboekje van1869 worden 65 pagina’s gewijd aan de verdiensten van deze geleerden.
Dat Westerman ook een stuwende kracht was op wetenschappelijk gebied moge blijken uit het feit, dat hij reeds in 1848 de periodiek ‘Bijdragen tot de Dierkunde’ oprichtte. Het tijdschrift bestaat nog steeds, de naam werd enkele jaren geleden gewijzigd in ‘Contributions to Zoology’.
Aan de gevels is nog meer te zien, met name aan de voorgevel. Het meest opvallend zijn natuurlijk de sgraffito’s, gestileerde dierafbeeldingen in reliëf, welke in 1952 door Jan Groenestein werden aangebracht en uitstekend passen in de eclectische stijl van het gebouw. Tussen 1894 en 1965 waren op de bovenverdieping ook de geprepareerde natuurtaferelen van het Faunamuseum te zien.
Voorts valt op de verdeling van enkele kleine ronde ramen in de vorm van een Davidsster. Het verhaal gaat, dat tijdens de jaren ‘40-45’ uitgerekend op de zolders achter deze ramen de beroemde Judaïca verzameling, Bibliotheca Rosenthaliana, verborgen is geweest.
Tevens vervulde het gebouw een rol als zoölogisch museum, vandaar de oude naam Faunagebouw. Ook het eerste insectarium vond er ooit een onderkomen.
Op de begane grond huisden tot 1920 zebra’s en grote antilopen als koedoes en elandantilopen en tot 1989 bevond zich op de begane grond nog een Nachtdierenverblijf.
De laatste quagga, een zebrasoort die in Zuid Afrika tot uitstervens toe was bejaagd, overleed er op hoge leeftijd in 1883. Ook ‘De Volharding’ wordt genoemd als plaats van overlijden.
De resten bevinden zich in opgezette toestand in het Zoölogisch Museum.
Maar de combinatie van grote hoefdieren en kwetsbare oude boeken is natuurlijk een zeer slechte. Gelukkig kon in 1920 uit een donatie van het bestuurslid Van Eeghen een nieuw ‘Huis voor de Eenhoevigen’ worden gebouwd, recht tegenover de oude verblijven van de dieren aan de achterzijde van de Bibliotheek. De dichtgemetselde deuropeningen aan de tuinzijde van de Artisbibliotheek zijn nog goed te zien. Het gebouw werd begin 90er jaren geheel gerestaureerd.
Ondanks diverse restauraties, verkeert het interieur verkeert nog grotendeels in de originele staat.