Artisbestuursvergaderingen in oorlogstijd
De eerste officiële – in ieder geval genotuleerde - bijeenkomst van het Artisbestuur na de bevrijding vond plaats op 21 juni 1945: Aanwezig de Heeren Six, Voorzitter, Rahusen, van Marle, Roëll, L.F. de Beaufort, Secretaris, en de Directeur.
De Voorzitter opent de vergadering en spreek de wensch uit dat de moeilijkheden thans, na de bevrijding, minder zullen zijn dan gedurende de bezetting. Spreker twijfelt daar echter aan. Het zal moeilijk zijn de belangstelling, die het publiek gedurende de oorlogsjaren voor Artis getoond heeft, te blijven wekken. Er zal naar gestreefd moeten worden de tuin een steeds beter aanzien te geven.
De notulen van de vorige vergadering worden gelezen en ongewijzigd goedgekeurd.
Vervolgens worden nog enkele regels gewijd aan de pensioenkwestie voor het personeel, die nog steeds niet is geregeld en laat de penningmeester weten de kas in orde te hebben bevonden.
Daarna is er enige aandacht voor de joodse oud voorzitter Robert May en het enige joodse personeelslid de heer Polak, die beiden de oorlog blijken te hebben overleefd, evenals een belangrijk deel van de diercollectie, zo blijkt…: ‘Overeenkomstig Art. 19 van de Wet van het Genootschap wordt de Oud-Voorzitter de Heer R. May tot Buitengewoon Bestuurder benoemd.
Van de Heer Polak, vroeger beheerder van het Insectarium, die door de Duitschers werd weggevoerd, is bericht uit Zwitserland gekomen, dat hij en zijn familie het goed maken.
De directeur deelt de voornaamste mutaties mede. Naar aanleiding daarvan wijst de Voorzitter op de geringe sterfte gedurende de oorlogsjaren. Dit is te danken aan het door den Directeur wetenschappelijk samengestelde dieet en aan de hulp van de Overheid. Het is gewenscht, dat hierover wat in de courant worde gepubliceerd.’
Niet alleen Robert May, directeur van Lippmann Rosenthal & Co blijkt nog in het land der levenden, ook zijn bank heeft de Duitse bezetting overleefd. De notulen van de bestuursvergadering van 21 juni 1945 zeggen hierover: ‘Besloten wordt dat de verhouding met de firma Lippmann Rosenthal weer hersteld zal worden. De coupon bladen der effecten zullen weer naar deze firma worden terug gaan (MF bedoeld wordt ongetwijfeld: worden gebracht), de mantels zullen bij de Associatiekas blijven.
De firma Roelofsen zal bedankt worden voor de goede bewezen diensten.
Het personeel van Artis heeft een vakvereniging opgericht, waarvan het Bestuur zeer aangenaam met den Directeur samenwerkt.’
De enige die nog mist is de joodse oud bestuurder Polak, die tot najaar 1940 namens de Provincie Noord Holland zitting had in het Artisbestuur en daarna onderdook. Maar gelukkig lezen we in de notulen van de bestuursvergadering van 25 april 1946: ‘Inmiddels is de Heer Polak ter vergadering verschenen. De Voorzitter wenscht hem geluk met zijn behouden terugkeer in het Vaderland en spreekt zijn vreugde uit dat de Heer Polak weer zitting in het Bestuur van het Genootschap heeft genomen.’Nog dat zelfde jaar treedt Polak af.
Officiële bestuursvergaderingen vonden er gedurende de oorlog weinig plaats, onduidelijk is of er nog wel kleinere bijeenkomsten plaatsvonden met een of enkele betrouwbare bestuursleden. De angst dat gemeente en provincie, NSB-ers of in ieder geval Duits gezinde afgevaardigden zouden sturen was niet ongegrond. De oude vergaderfrequentie van het bestuur, zoals die tot halverwege 1941 in de verzamelde bestuursnotulen is terug te vinden, lijkt te zijn verlaten. In de oorlog werd er weinig vergaderd: werd in 1940 nog acht keer bijeengekomen en in 1941 nog slechts vijf keer, in 1942 en 1943 werd elk twee keer vergaderd en in 1944 tot aan de eerste bestuursvergadering na de bevrijding helemaal niet meer. De eerste vergadering na de bevrijding vond overigens plaats op 21 juni 1946, de daarop volgende pas op 25 april 1946.
Vermoedelijk had deze lage vergaderfrequentie mede te maken met het feit dat de bezetter haar invloed op het bestuur wenste uit te oefenen. Zo werden de vertegenwoordigers van de gemeente G.C.D. Kropman en de provincie P.J. Witteman, in resp. 1941 en 1942 uit hun functies ontslagen door de Duitsers en verdwenen daarmee tevens uit het Artisbestuur. Zij werden opgevolgd door J. Smit en J. Walch als vertegenwoordigers van de gemeente en A.C. Groeneveldt als vertegenwoordiger van de provincie om direct na de bevrijding weer uit het bestuur te verdwijnen.
Al eerder werd gemeld, dat er tijdens de bezetting nauwelijks nog lijkt te worden vergaderd door het bestuur. De officiële notulen uit de jaren ’40–’45 zijn handgeschreven en alle te vinden in hetzelfde boekwerk. Bovendien worden ze aaneengesloten neergeschreven, zonder pagina’s of delen van pagina’s onbenut te laten. Dat doet vermoeden, dat er tussentijds geen officiële vergaderingen met het bestuur plaatsvonden. Niet onmogelijk evenwel, dat er informele bijeenkomsten werden gehouden met enkele bestuursleden en directeur Sunier, omdat mogelijk de nieuwe bestuursleden, die sinds het begin van de oorlog namens gemeente en provincie zitting hadden in het bestuur, niet konden worden vertrouwd. Onwaarschijnlijk ook dat deze werden genotuleerd.
De Voorzitter opent de vergadering en spreek de wensch uit dat de moeilijkheden thans, na de bevrijding, minder zullen zijn dan gedurende de bezetting. Spreker twijfelt daar echter aan. Het zal moeilijk zijn de belangstelling, die het publiek gedurende de oorlogsjaren voor Artis getoond heeft, te blijven wekken. Er zal naar gestreefd moeten worden de tuin een steeds beter aanzien te geven.
De notulen van de vorige vergadering worden gelezen en ongewijzigd goedgekeurd.
Vervolgens worden nog enkele regels gewijd aan de pensioenkwestie voor het personeel, die nog steeds niet is geregeld en laat de penningmeester weten de kas in orde te hebben bevonden.
Daarna is er enige aandacht voor de joodse oud voorzitter Robert May en het enige joodse personeelslid de heer Polak, die beiden de oorlog blijken te hebben overleefd, evenals een belangrijk deel van de diercollectie, zo blijkt…: ‘Overeenkomstig Art. 19 van de Wet van het Genootschap wordt de Oud-Voorzitter de Heer R. May tot Buitengewoon Bestuurder benoemd.
Van de Heer Polak, vroeger beheerder van het Insectarium, die door de Duitschers werd weggevoerd, is bericht uit Zwitserland gekomen, dat hij en zijn familie het goed maken.
De directeur deelt de voornaamste mutaties mede. Naar aanleiding daarvan wijst de Voorzitter op de geringe sterfte gedurende de oorlogsjaren. Dit is te danken aan het door den Directeur wetenschappelijk samengestelde dieet en aan de hulp van de Overheid. Het is gewenscht, dat hierover wat in de courant worde gepubliceerd.’
Niet alleen Robert May, directeur van Lippmann Rosenthal & Co blijkt nog in het land der levenden, ook zijn bank heeft de Duitse bezetting overleefd. De notulen van de bestuursvergadering van 21 juni 1945 zeggen hierover: ‘Besloten wordt dat de verhouding met de firma Lippmann Rosenthal weer hersteld zal worden. De coupon bladen der effecten zullen weer naar deze firma worden terug gaan (MF bedoeld wordt ongetwijfeld: worden gebracht), de mantels zullen bij de Associatiekas blijven.
De firma Roelofsen zal bedankt worden voor de goede bewezen diensten.
Het personeel van Artis heeft een vakvereniging opgericht, waarvan het Bestuur zeer aangenaam met den Directeur samenwerkt.’
De enige die nog mist is de joodse oud bestuurder Polak, die tot najaar 1940 namens de Provincie Noord Holland zitting had in het Artisbestuur en daarna onderdook. Maar gelukkig lezen we in de notulen van de bestuursvergadering van 25 april 1946: ‘Inmiddels is de Heer Polak ter vergadering verschenen. De Voorzitter wenscht hem geluk met zijn behouden terugkeer in het Vaderland en spreekt zijn vreugde uit dat de Heer Polak weer zitting in het Bestuur van het Genootschap heeft genomen.’Nog dat zelfde jaar treedt Polak af.
Officiële bestuursvergaderingen vonden er gedurende de oorlog weinig plaats, onduidelijk is of er nog wel kleinere bijeenkomsten plaatsvonden met een of enkele betrouwbare bestuursleden. De angst dat gemeente en provincie, NSB-ers of in ieder geval Duits gezinde afgevaardigden zouden sturen was niet ongegrond. De oude vergaderfrequentie van het bestuur, zoals die tot halverwege 1941 in de verzamelde bestuursnotulen is terug te vinden, lijkt te zijn verlaten. In de oorlog werd er weinig vergaderd: werd in 1940 nog acht keer bijeengekomen en in 1941 nog slechts vijf keer, in 1942 en 1943 werd elk twee keer vergaderd en in 1944 tot aan de eerste bestuursvergadering na de bevrijding helemaal niet meer. De eerste vergadering na de bevrijding vond overigens plaats op 21 juni 1946, de daarop volgende pas op 25 april 1946.
Vermoedelijk had deze lage vergaderfrequentie mede te maken met het feit dat de bezetter haar invloed op het bestuur wenste uit te oefenen. Zo werden de vertegenwoordigers van de gemeente G.C.D. Kropman en de provincie P.J. Witteman, in resp. 1941 en 1942 uit hun functies ontslagen door de Duitsers en verdwenen daarmee tevens uit het Artisbestuur. Zij werden opgevolgd door J. Smit en J. Walch als vertegenwoordigers van de gemeente en A.C. Groeneveldt als vertegenwoordiger van de provincie om direct na de bevrijding weer uit het bestuur te verdwijnen.
Al eerder werd gemeld, dat er tijdens de bezetting nauwelijks nog lijkt te worden vergaderd door het bestuur. De officiële notulen uit de jaren ’40–’45 zijn handgeschreven en alle te vinden in hetzelfde boekwerk. Bovendien worden ze aaneengesloten neergeschreven, zonder pagina’s of delen van pagina’s onbenut te laten. Dat doet vermoeden, dat er tussentijds geen officiële vergaderingen met het bestuur plaatsvonden. Niet onmogelijk evenwel, dat er informele bijeenkomsten werden gehouden met enkele bestuursleden en directeur Sunier, omdat mogelijk de nieuwe bestuursleden, die sinds het begin van de oorlog namens gemeente en provincie zitting hadden in het bestuur, niet konden worden vertrouwd. Onwaarschijnlijk ook dat deze werden genotuleerd.