In gesprek met maarten frankenhuis
Interview door Suzanne Verdonschot in ‘Develop’, jaargang 6, nummer 2, zomer 2010.
Een dier innoveert alleen als z’n leefomgeving verandert, de markt dus…
Drijfveer is: overleven om je te kunnen voortplanten.
Maarten frankenhuis is dierenarts. Hij werkte onder andere als buitengewoon hoogleraar bedrijfspluimveegeneeskunde aan de faculteit diergeneeskunde in utrecht. Van 1990 tot 2003 was hij directeur van artis. Hij schreef het kinderboek ‘drinken vissen water?’ en diverse andere boeken, en wetenschappelijke en populair wetenschappelijke artikelen. Zijn kennis over het dierenrijk levert vaak een ongewoon perspectief op als we de mensenwereld onder de loep nemen. We waren nieuwsgierig welke patronen er te herkennen zijn in de manier waarop het dierenrijk georganiseerd is en hoe verbetering en vernieuwing bij dieren tot stand komt.
Als directeur van Artis kent u de dierenwereld als geen ander. Welke parallellen kunt u trekken tussen de wereld van de dieren en die van organisaties?
Welke patronen zijn daarin te herkennen?
‘in de dierenwereld is er eigenlijk maar één systeem: overleven en voortplanten. Zo functioneert het “dierenbedrijf”. Waarbij voortplanten als het ware het bedrijfsresultaat is. Dieren vechten, eten enz. Niet om in leven te blijven, maar om zich voort te kunnen planten, daar komt geen hoger doel aan te pas. Je kunt je afvragen of dat niet hetzelfde is als bij ons: als wij niet zouden werken en geen geld zouden verdienen, gaan we – gingen we vooral vroeger - ook dood van de honger en komt er weinig terecht van verwekken van nageslacht.
Er zijn allerlei soorten “bedrijfsculturen” in het dierenrijk ontstaan omdat delen van een populatie een ecologische niche ontdekten waarin ze konden floreren. Zo kreeg je dieren die ’s nachts jagen, zoals uilen, nachtzwaluwen en veel katachtigen, goed idee natuurlijk omdat iedereen al overdag aan het vreten was. Ook de ijsvogel is daar een voorbeeld van: diversifiëren en specialiseren. Er zijn in de loop der tijd soorten ontstaan die alleen vis vangen, zich specialiseerden in verschillende groottes en soorten of die alleen insecten vangen. En zo werkt het ook bij ons mensen. Als één bedrijf zo groot werd dat het alle beschikbare resources opslokt, splitsen zich vaak een paar mensen af die een ecologische niche gaan invullen, zoals in het geval van philips het produceren van een gloeilamp met een leuk vogelgeluidje. Voor philips niet interessant, maar die medewerkers verdienen er vervolgens een goede boterham aan.’ een niche markt.
Is dat voor die mensen bij philips dan ook een vorm van ‘overlevingsdrang’?
‘dieren, net als mensen, streven altijd naar maximale invloed: dat wil zeggen status, hiërarchische positie en materiële welstand. Hoe rijker je bent als dier (grootte en kwaliteit van je territorium), hoe groter de kans op nakomelingen is. Ik zag gister op tv iets over een afrikaanse samburu veehouder, die al drie vrouwen had maar er nog wel één bij wilde en zich afvroeg of hij nog wel voldoende vee had om dat te kunnen bekostigen. Dat had dus alles met welstand en status te maken, dus met voortplantingsresultaat. In de hogere managementlagen wordt overigens veel meer buitenechtelijk gerommeld dan daaronder: macht, status en materiële welstand erotiseren! Je treft het dus overal aan, niet alleen in de dierenwereld.’
Het systeem dat je beschrijft is dus simpel: overleven en voortplanten. Is verbetering en vernieuwing dan helemaal niet aan de orde in het dierenrijk?
‘alleen als dat tot doel heeft om meer status, macht en materiële welstand te verwerven. Er is nooit macht genoeg: mensen die het hoogst zijn gestegen willen altijd nog maar meer, het lijkt nooit genoeg. Er is in de afgelopen jaren een verrukkelijke overvloed aan voorbeelden aan het licht gekomen, die dat op de meest onthutsende wijze illustreren! En waarom eigenlijk… ze krijgen het geld dat ze verdienen toch nooit meer op. Het streven naar een maximum aan materiële welstand is zowel bij dieren als mensen in feite voortplantingsgericht. Mao zedong vroeg een keer aan henri kissinger: “hoe kan het toch dat zo’n lelijke en dikke man als u zo’n beeldschone vrouw heeft?”. Waarop kissinger antwoordde: “collega, macht is het sterkste afrodisiacum.” ’
Wat voor soort patronen kun je in de dierenwereld ontdekken die altijd maar blijven bestaan?
‘er is een veelvoud aan “bedrijfsvormen”, manieren van (samen)leven dus.
Eenmansbedrijven - als eerste zijn daar de eenmansbedrijven, zoals die van de oerang oetan, tijgers en panters. Die leven puur solitair, en hebben alleen voor de daad even kortdurend contact met de andere sekse.
Tweemansbedrijven - daarnaast zijn er de tweemansbedrijven waarbij een echtpaar de tent runt –vergelijkbaar met de dorpssuper. Voorbeelden zijn de gibbons, zwanen en de meeste roofvogels. Dat zijn dieren die een monogame relatie onderhouden met als doel een volgende generatie te kweken. Maar dat laat onverlet, dat er wel degelijk belangstelling bestaat voor andermans partner. Ook hier weinig verschillen met de mensenwereld.
Harem - dan heb je vervolgens de harem, waarbij een macho haremleider aan het hoofd staat, met een aantal vrouwtjes die hij monopoliseert. Zebra’s, gorilla’s en impala’s leven bijvoorbeeld op die manier. Deze harems zijn sterk hiërarchisch georganiseerd. De jonge mannetjes worden de harem uitgebonjourd zodra ze geslachtsrijp zijn, en leven dan in een “bachelor herd”, de vrijgezellenkudde. De haremleider (ceo!) Wordt voortdurend uitgedaagd: de mannetjes checken of hij niet toevallig al te oud wordt of ziek is en van z’n troon kan worden gestoten. Heel bijzonder is dat als de dominante leider het loodje legt, de nieuwe leider – zoals vooral bij veel apen en ook bij leeuwen gebeurt - ervoor zorgt dat hij geen last meer heeft van eventuele opvolging. Hij stort zich dus op alle jonge dieren die nog aan de borst hangen: die maakt hij af (infanticide). Dat zijn nazaten van zijn voormalige concurrent en moeten dus uit de weg. Dat zie je ook wel bij bedrijven: als er een nieuwe directeur komt, staat binnen de kortste keren de secretaresse op straat en kan het halve managementteam een andere baan gaan zoeken. In het witte huis in washington is het trouwens niet anders.
Maar er is nog een argument voor die kindermoord. Voor die man is het belangrijk dat hij zo snel mogelijk persoonlijk gewin heeft: nageslacht dus. Door de babies af te maken worden, stopt de melkproductie, worden de vrouwtjes weer vruchtbaar en kan hij voor eigen nazaten zorgen. Daar gaat het in feite om, het bedrijfsresultaat.
Multi-male multi-female-gezelschap - de volgende stap is het multi-male multi-female-gezelschap. Een bekend voorbeeld daarvan is de chimpansee. Grote groepen van vijftig, zestig dieren met een dominante man, maar ook met een heus “managementteam”. Daar komt al iets om de hoek kijken als sociale intelligentie: een hulpmiddel om maatschappelijke welstand en sociale status te verwerven. Dat zijn in de mensenwereld meestal niet niet de mensen die cum laude zijn afgestudeerd, maar die voorzien zijn van een gezond boerenverstand, vooral een grote sociale intelligentie hebben en soms zelfs scrupuleus zijn. Mannelijke chimpansees vormen een soort managementteam, een mannenbroederschap, om het bedrijf draaiende te houden. Vaak met familie, maar dat is geen must. Om de voornoemde kindermoord te vermijden, paren de vrouwtjes weliswaar vooral met de dominante man, maar als gunst mogen de mannen van het managementteam ook een keertje (zij zouden wel eens de volgende leider kunnen zijn…). Het grappige is overigens echter dat een heel groot deel van de kleintjes niet afkomstig is van de dominante man, het managementteam of de andere mannetjes in de groep, maar van jonge ‘wilde mannen’ uit een belendend territorium! Heel slim van die vrouwtjes, zo wordt inteelt vermeden! In de haremsamenleving wordt inteelt vermeden doordat de dominante leider het zo zwaar heeft met het handhaven van zijn bevoorrechte status dat hij het maar één of enkele seizoenen volhoudt; op die manier komt hij niet toe aan het bevruchten van zijn eigen (klein)dochters.
Familiebedrijven - daarnaast zijn er nog de echte familiebedrijven, zoals we zien bij afrikaanse wilde honden. Daar is er wel één de baas: de alpha male, met een vrouwtje, de alpha female, aan zijn zijde. Hij is te vergelijken is met de ceo in een bedrijf. Zij zijn de enige die voor voortplanting zorgen. Maar iedereen helpt vervolgens met het grootbrengen van het nest: graven van holen, spelen, voedsel, bescherming etc. Een geöliede onderneming. Het was vroeger een raadsel welk belang de andere dieren hebben bij deze vorm van samenleven en samenwerken, maar alles blijkt gericht op het in stand houden van de familie. De eigen genen dus! Het gaat zelfs zover dat enkele vrouwtjes schijnzwanger worden als de alpha female zwanger is, zodat ze kunnen helpen met melk geven als het hoofdvrouwtje geworpen heeft! Maar vergis je niet, er smeult altijd wat onder het maaiveld. Er is altijd de adjunct-directeur die medestanders zoekt, de kongsi. Vergelijk het met de roddelclub bij de koffieautomaat of het fotokopieerapparaat, die stil wordt als jij als directeur langsloopt. Zolang het goed gaat, is er niks aan de hand. Maar als het misgaat – ingewikkelde reorganisaties en fusies, riskante investeringen – dan wordt de ceo als eerste aangepakt, daar zitten ‘medewerkers’ soms gewoon op te wachten. Er wordt in het bedrijfsleven volop gezaagd aan stoelpoten!
Bij de afrikaanse wilde honden zie je een vergelijkbaar patroon. De alpha male gaat altijd voorop bij de jacht. Zolang het goed gaat, is hij de onbetwiste leider. Maar hij krijgt dus ook als eerste een schop van een zebra of een beuk van een gnoe. Op het moment dat hij gewond raakt of ziek wordt, valt de beta male – de adjunct - hem aan en wordt de alpha verstoten of gedegradeerd. En dan is een voortgezet gebruik van de leaseauto, bonus of een gouden handdruk er niet bij!
Matriarchaat - tot nu toe hebben we het steeds gehad over patriarchale samenlevingen. Maar gelukkig kennen we ook nog het matriarchaat. Denk aan de olifanten en bonobo’s of dwergchimpansees, die behoren tot onze meest nauwe verwanten. Daarbij zijn de vrouwtjes beslist niet sterker dan de mannen, maar wel slimmer lijkt het. Zij ‘denken’: als we maar samenwerken en vooral ook samenspannen, dan zijn die kerels nergens meer. Die bedenken dat nooit, die gaan uitsluitend voor zichzelf. Hedy d’ancona heeft daar eens een prachtige uitspraak over gedaan: “vrouwen gaan voor een doel, mannen gaan voor zichzelf.”
Vrouwen zijn dus de baas in matriarchale samenlevingen. Opvallend is dat deze groepen, vergeleken met patriarchale samenlevingen, meestal een zeer rustig bestaan leiden. Waar chimpanseegroepen buitengewoon gewelddadig kunnen zijn, is dat bij bonobo’s nauwleijks het geval. Dat komt vooral ook doordat de vrouwtjes hun erotische kwaliteiten in de strijd werpen. Dreigt er een conflict, dan ontstaat er binnen de kortste keren een enorme vrijpartij en komt alles weer goed! Bij de olifanten gaat dat overigens anders: daar worden de mannetjes de groep uitgegooid bij het bereiken van de pubertijd, in de vrijgezellengroep worden ze vervolgens in toom gehouden door de oude dominante stieren. In de olifantenkudde leven dus alleen maar vrouwen, met een dominante oude dame, de matriarch, die alles regelt en bepaalt: de marsroute, maar ook de treurtijd als er een dier overlijdt. De mannen worden alleen opgetrommeld als er nageslacht moet komen. En aangezien de vrouwtjes zo’n 22 maanden dragen en het kalf wel tot 10 jaar onder de hoede van de moeder verkeert, is dat niet vaak! Er zijn niet veel bedrijven in de mensenwereld die alleen uit vrouwen bestaan, maar in de communicatiewereld zie je ze nu en dan gelukkig wel.’ ook in andere bedrijfstakken gaat het in dit opzicht steeds beter. We kunnen het ons natuurlijk ook niet meer permitteren in onze complexe samenleving om zo’n groot deel van het potentieel – en dan ook nog voorzien van bijzondere sekse gebonden kwaliteiten – onbenut aan de zijlijn te laten staan.
Nog even terugkomend op vernieuwen en verbeteren: u zei, dat vindt alleen plaats om tegemoet te komen aan het hoofddoel van overleven en voortplanten. Kunt u daar wat voorbeelden van noemen?
‘dieren zijn niet echt flexibel. Vernieuwen gebeurt in principe volgens een evolutionair proces. En heeft inderdaad uitsluitend als doel om te overleven.
Een mooi voorbeeld is de noord-amerikaanse renhagedis: zolang de omgeving volstrekt stabiel is, ‘doet het vrouwtje aan ongeslachtelijke voortplanting’, zodat er precies dezelfde nakomelingen komen – een kloon dus - , die dezelfde omstandigheden goed aankunnen. Er is niets nieuws nodig dus gebeurt er niks. Je moet maar zo denken: bij geslachtelijke voortplanting zullen er altijd individuen ontstaan die minder geschikt zullen zijn om te overleven en zich voort te planten. Die renhagedissen zijn dus optimaal bezig in die stabiele omstandigheden, natuurlijk onverstandig om je dan over te leveren aan de russische roulette van de geslachtelijke voortplanting.
Maar zodra er iets verandert (bedreigingen, klimaatverandering, te veel hagedissen), dan moeten ze vernieuwen en gaan de mannetjes zich ermee bemoeien. Dan ontstaat er een andere manier van samenwerken, geslachtelijke voortplanting dus, met een oneindige variatie in het nageslacht, en natuurlijk met de kans op het ontstaan van beter aangepaste individuen.
Als je dat extrapoleert naar het bedrijfsleven: als er plotseling een nieuwe speler op de markt komt, moet je alsnog je gaan verbeteren, aanpassen, diversificeren, maar ben je dus te laat. Dus is er de dringende noodzaak om voortdurend te blijven vernieuwen. Maar je kunt het best werken aan vernieuwing als er juist geen noodzaak voor is, anticiperend op bedreigingen die onvermijdelijk zullen optreden. Dat is typisch iets van de mens, die heeft dat goed door en speelt daar op in.
Dieren zijn vaak te laat en daardoor kan een soort uitsterven. Er is een bepaalde snelheid waarmee dieren uitsterven, de achtergrondextinctie, zeg maar de omloopsnelheid van een diersoort. Zolang er leven bestaat, wordt er uitgestorven.
Maar momenteel gaat dat heel hard. Wij – de mens – veroorzaken in zo’n snel tempo veranderingen in de leefomgeving van de dieren, dat zij dat niet bij kunnen houden, evolutionair gezien.
Soms wel overigens hoor, ik denk dan bijvoorbeeld aan veel zwaluwsoorten: die kwamen bij ons nooit voor, dat zijn normaliter rotsbroeders, hangen met hun nesten tegen rotswanden. Maar die nestelen zich nu dus gewoon onder de dakgoten en daklijsten van de huizen die we gebouwd hebben, en doen het daar goed omdat er hier ook veel insecten zijn. Het ontbrak alleen aan geschikte nestel plekken. Zij zijn als het ware cultuurvolgers.’
Kunt u ook voorbeelden geven waarin een groep, niet door middel van beter aangepast nageslacht, zélf iets doet om in te spelen op nieuwe situaties?
‘nee, eigenlijk niet. Dieren anticiperen niet. Of het zou op de mondiale opwarming moeten zijn. Kijk, apen kunnen bijvoorbeeld gereedschappen gebruiken om voedsel te bemachtigen: een twijg om termieten uit een termietennest te hengelen, of kisten op elkaar stapelen om vervolgens met een stok bij de bananen aan het plafond te bereiken. In het wild leren chimpansees elkaar om bijvoorbeeld noten kapot te slaan met stenen. Of een tak als een speer te gebruiken om bijvoorbeeld kleine dieren in een holle boom te doden en er uit te halen. Maar dat is meer zoiets als culturele evolutie. Die dieren krijgen dingen door, vinden technieken uit en leren dat aan elkaar.
In een engels stadje zijn na de tweede wereldoorlog koolmezen ontdekt die room snoepten uit melkflessen. Zij hadden doorgekregen dat je de doppen op die flessen kon doorprikken met je snavel. Dat kunstje verspreidde zich in no time door een groot deel van engeland, waardoor men echt de doppen moest gaan vervangen door robuustere exemplaren.
Bij kraaien zijn ook een aantal verbijsterende slimmigheidjes gevonden: japanse kraaien die wachten tot een stoplicht op rood staat, vervolgens een noot op het zebrapad leggen, terugrennen naar de stoep en wachten totdat de auto’s de noot platrijden. Nog zo’n opmerkelijk voorbeeld: er dreven in een glas een aantal heerlijke maden, maar er zat wat te weinig water in. De kraaien gooiden toen stenen in het glas zodat het waterpeil steeg en ze bij het heerlijks konden.
Maar welke voorbeelden je ook bedenkt: hun drijfveer is niet: ah leuk, slimmer werken. Hun drijfveer is: overleven en voortplanten.’
Dan is het toch eigenlijk niet gek dat in organisaties zo moeilijk innovatie tot stand komt: zolang er geen noodzaak is doen we niks, er ontstaan vooral of misschien wel alleen slimmigheidjes als er een duidelijke noodzaak voor is…
‘een belangrijk verschil tussen ons en de dierenwereld is de speelsheid, en de wil om te weten. Hoewel onze maatschappij momenteel enorm doelgericht is, moet er toch ruimte blijven voor het bevredigen van nieuwsgierigheid, blijven spelen. Dat kan zoveel spin-off geven. Wat heeft de ruimtevaart nu voor zin, los van het bevredigen van onze nieuwsgierigheid? Maar daar is zo ongelooflijk veel vernieuwing uit voortgekomen, in duizend-en-één dingen, dat is gewoon geweldig. Grote bedrijven als philips bieden gelukkig de ruimte om onderzoek te doen dat niet direct praktijkgericht is, waar zijstappen genomen kunnen worden die weer tot verrassende vernieuwing kunnen leiden.
Maar dat zie je dus niet bij dieren: daar is wel speelsheid, zelfs nieuwsgierigheid, maar die lijkt niet vernieuwingsgericht. De vrees is dan ook dat steeds meer dieren zullen uitsterven omdat ze het huidige tempo van verandering van hun leefomgeving – en dat in de ruimste zin – evolutionair niet aankunnen. De oerang oetan is simpelweg (nog?) Niet in staat om een alternatief te vinden voor het oerbos dat om hem heen verwoest wordt. Legt het regenwoud het loodje, dan legt ook de oerang oetan het loodje. En de gorilla’s. En de chimpansees.’
Zijn zelfs de matriarchale samenlevingen dan niet in staat te overleven?
‘nee, hoewel die wel meer zijn gericht op het gezamenlijk behalen van een bedrijfsresultaat. Ze expanderen wel, maar worden dan toch geconfronteerd met destructieve menselijke activiteit als stadsuitbreiding, wegenaanleg, mede gebruik van resources, worden verjaagd van plantages en redden het uiteindelijk niet. Ze komen tijd te kort.
Gelukkig – niet iedereen denkt er zo over… - zijn er ook veel dieren die het heel goed doen: muizen, ratten, mollen, steenmarters hebben zich wel kunnen aanpassen aan de bedreigingen die de mens vormt. Wij leggen grote gazons aan, mollen varen daar wel bij en ratten en muizen doen zich te goed in onze slordige huishoudens en aan overvloedige voedselvoorraden. De zeearend is weer terug in ons land, omdat er in de oostvaardersplassen momenteel een overvloed aan dode verhongerde beesten liggen. Kortom, alle hoop is nog niet verloren. Er zullen altijd dieren bestaan die zich aan het door de mens geschapen dan wel verwoeste biotoop weten aan te passen.’