Artisherinneringen
Ooit heb ik
eens een nachtelijke indringer in Artis dodelijk verontrust weten te bewegen om
zonder handgemeen de tuin te verlaten na de opmerking: ‘als ik jou was zou ik
z.s.m. contact met je huisarts op te nemen, je hoofd is namelijk van voren
achter dan breder en dat kan heel ernstige gevolgen hebben…’.
Dodelijk verontrust verliet hij Artis via het draaihek bij het Aquarium.
Op mijn antwoord, dat wij elkaar dan ongetwijfeld die avond tussen de lakens zouden treffen, verdween ze spoorslags – het gezicht knalrood verkleurd – richting uitgang. Het bleek een abonnementhoudster. Zeker een maand lang heb ik haar niet meer gezien en in het daarop volgende jaar maakte ze enorme omtrekkende bewegingen als wij elkaar in de kijker kregen.
Dieren waren een levenslange inspiratie voor Kaas, als 'sociaal voelende mensenhater' – zoals zijn vriend de schrijver Siegfried van Praag hem noemde. Met zijn beelden, hoewel altijd anatomisch correct en zeer gedetailleerd, probeerde hij de woeste, innerlijke leefwereld van het dier uit te drukken.
'Ik ga liever met dieren om dan met de meeste mensen', vertelde Kaas in een vooroorlogs interview met De Telegraaf. 'Ze reageren altijd zuiver, en daarom kan men ze vertrouwen, wanneer men ze eenmaal kent.'
Ik liet hem op die mededeling weten, dat ik er iedere week wel een of twee om zeep hielp en dat ik het daarom ook niet allemaal meer wist.
Verbijsterd verliet de man onze tuin, de handen in het haar.
De kinderen hebben toen toch maar even meegenomen naar de overkant.
Toen ik de man angstig onder me voelde samenkrimpen realiseerde ik me dat ik het woord vergewaltigen (verkrachten) had gebruikt in plaats van überwaltigen (overmeesteren).
Opgelucht liet hij zich door de inmiddels gearriveerde politieagenten afvoeren. In dat enge Amsterdam kan je immers van alles overkomen…
’s Middags kreeg ik zijn advocaat aan de lijn met de melding dat zijn cliënt ernstig gewond was geraakt, doordat Artis onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en betrokkene daardoor op de roofdierkooien verzeild was geraakt.
Ik maakte de man duidelijk erg blij te zijn met zijn telefoontje, omdat ik de beide roofdierverzorgers – die zich natuurlijk hadden bescheurd om het verhaal – geheel overstuur naar een psychiatrisch ziekenhuis had moeten laten afvoeren en ik nu wist waar ik de rekening van hun vermoedelijk maandenlange afwezigheid naar toe moest sturen.
Het gesprek werd meteen verbroken en natuurlijk ook nooit meer iets gehoord.
Het zal geen verbazing wekken, dat het ondergetekende enige tijd en overredingskracht kostte voordat hij zijn bestuursleden had weten te overtuigen, dat het werkelijk Z.K.H. was die aan de andere kant van de lijn verkeerde.
Dodelijk verontrust verliet hij Artis via het draaihek bij het Aquarium.
In de
Palmentuin was eens iets vreemds gaande. Een kolossale mevrouw gekleed in een
soort worstvel, waarvan ik later leerde dat het legging genoemd werd,
exerceerde driftig gebarend en bevelen uitdelend tussen een groep
schoolkinderen, bezig aan een opdracht. Het klasje oogde bedrukt en enkele van
de kinderen stond het huilen nader dan het lachen.
Ik benaderde de
dame en vroeg haar vriendelijk of ze de kinderen met rust wilde laten. Als door
een adder gebeten wendde ze zich tot mij en vroeg op hoge toon of ik wel wist
wie ik voor me had. Ik liet haar weten dat niet te weten waarop ze me
gedecideerd toebeet dat zij toevallig wél de vrouw van de directeur van Artis
was. Dat maakte natuurlijk indruk…Op mijn antwoord, dat wij elkaar dan ongetwijfeld die avond tussen de lakens zouden treffen, verdween ze spoorslags – het gezicht knalrood verkleurd – richting uitgang. Het bleek een abonnementhoudster. Zeker een maand lang heb ik haar niet meer gezien en in het daarop volgende jaar maakte ze enorme omtrekkende bewegingen als wij elkaar in de kijker kregen.
Artis kende
veel gepassioneerde bewonderaars, kunstenaars vooral, die veel tijd
doorbrachten in de tuinen van het genootschap. Een van de bekendste was de
kunstenaar Jaap Kaas. Geboren in Amsterdam en opgegroeid in Antwerpen, bracht
Kaas van jongs af aan veel tijd door in de Antwerpse Zoo. Toen de Eerste
Wereldoorlog uitbrak keerde het gezin terug naar Amsterdam, waar Kaas ging
studeren aan de Rijksakademie.
Hij werd kind
aan huis bij Artis en kreeg hier als officieuze 'beeldhouwer van Artis' zelfs
een eigen atelier; de joodse Kaas is er zelfs nog even ondergedoken. Dieren waren een levenslange inspiratie voor Kaas, als 'sociaal voelende mensenhater' – zoals zijn vriend de schrijver Siegfried van Praag hem noemde. Met zijn beelden, hoewel altijd anatomisch correct en zeer gedetailleerd, probeerde hij de woeste, innerlijke leefwereld van het dier uit te drukken.
'Ik ga liever met dieren om dan met de meeste mensen', vertelde Kaas in een vooroorlogs interview met De Telegraaf. 'Ze reageren altijd zuiver, en daarom kan men ze vertrouwen, wanneer men ze eenmaal kent.'
Zo´n 15 jaar
geleden kreeg ik bezoek van de weduwe van Kaas; een markante dame, inmiddels
ruim in de 80. Zij wilde graag even zien hoe het werk van haar in 1972
overleden man er bij stond. Na een kop koffie verlieten we het kantoorgebouw
aan de Plantage Kerklaan aan de achterzijde. Bij de ongelukkige en soms gladde
stenen trap naar de tuin aangekomen bood ik de oude dame mijn arm aan om
eventuele valpartijen te voor komen. Helemaal verkeerd! Als door een wesp
gestoken weigerde zij resoluut mijn galant aangeboden arm en beende boos
tuinwaarts. Verlegen met de situatie heb ik nog net mijn positie kunnen redden
door te stamelen: ´maar mevrouw Kaas, écht, ik zocht alleen maar steun bij u´.
Mijn verklaring werd met enig wantrouwen geaccepteerd, het bezoek verliep verder
in alle harmonie.
We woonden nog
maar enkele weken in Artis toen we vroeg in de avond kennis zouden maken met
onze overburen, die zo hartelijk hadden gewuifd toen we de directeurswoning
betrokken. De kinderen wilden graag thuis blijven en terwijl ik de achterdeur
afsloot kwam juist een reusachtige, nors kijkende man de tuin in lopen. Ik ging
hem tegemoet en legde hem uit dat hij van het publiekspad was afgeweken en dat
dit een privétuin was.
Tot mijn
verbijstering kende hij mijn naam en liet hij me met priemende wijsvinger weten
of ik wel wist dat ik de hand had gehad in de moord op zijn moeder!Ik liet hem op die mededeling weten, dat ik er iedere week wel een of twee om zeep hielp en dat ik het daarom ook niet allemaal meer wist.
Verbijsterd verliet de man onze tuin, de handen in het haar.
De kinderen hebben toen toch maar even meegenomen naar de overkant.
Na een rondje
hardlopen in het Amsterdamse Bos zag ik, dat in de avondschemering een man in
probeerde te breken bij mijn buurman. Roekeloos als altijd greep ik de ca. 25
jarige inbreker bij een lurf en probeerde hem in te rekenen.
In het daarop
volgende handgemeen, waarbij het mij de grootste moeite kostte om zijn rechter
hand met de levensgevaarlijke schroevendraaier in toom te houden, lukte het om
de man onder controle te krijgen. Hij werd er wel een beetje blauw en slap van
maar het kwam mijn overlevingskansen ten goede. Inmiddels lag het gespuis met
zijn gezicht naar beneden in de modder en ik op zijn rug. Terwijl we – in ieder
geval ik – wachtten op de gealarmeerde politie kreeg ik door dat het een
Duitser was en sprak in mijn beste Duits: ‘Mensch, würde ich mich doch schämen,
so ein junger Bursche wie sie vergewaltigd worden von ein fünfzig jähriger
Greiss’. Toen ik de man angstig onder me voelde samenkrimpen realiseerde ik me dat ik het woord vergewaltigen (verkrachten) had gebruikt in plaats van überwaltigen (overmeesteren).
Opgelucht liet hij zich door de inmiddels gearriveerde politieagenten afvoeren. In dat enge Amsterdam kan je immers van alles overkomen…
Op een
zomerochtend werd me lacherig gevraagd even naar de roofdiergalerij te komen.
Er was een rubberen hak van een herenschoen gevonden in het buitenverblijf van
de jagoears met de resten van een bebloede sok.
Het slachtoffer
was in geen velden of wegen te bekennen, tot later op de dag enig rumoer
ontstond bij de receptie. Een ca. 35 jarige man stond in de hal met aan een been
een intacte schoen en aan de andere kant manifesteerde zich een blote voet omwikkeld
met een ferm bebloede handdoek. Soppend deed hij enkele kreupele stappen in
mijn richting, vertelde dat hij ’s nachts boven over de roofdierkooien had
gewandeld en dat een agressieve kat hem had aangevallen. Hij dreigde met een
advocaat, eiste op hoge toon zijn schoen terug en een passende
schadevergoeding. Ik joeg hem dus de deur uit.’s Middags kreeg ik zijn advocaat aan de lijn met de melding dat zijn cliënt ernstig gewond was geraakt, doordat Artis onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en betrokkene daardoor op de roofdierkooien verzeild was geraakt.
Ik maakte de man duidelijk erg blij te zijn met zijn telefoontje, omdat ik de beide roofdierverzorgers – die zich natuurlijk hadden bescheurd om het verhaal – geheel overstuur naar een psychiatrisch ziekenhuis had moeten laten afvoeren en ik nu wist waar ik de rekening van hun vermoedelijk maandenlange afwezigheid naar toe moest sturen.
Het gesprek werd meteen verbroken en natuurlijk ook nooit meer iets gehoord.
De grote kennis
van de levende natuur van de leden van het Koninklijk Huis maakt dat zij
weddenschappen met zoölogische onderwerpen als inzet niet schromen. Zo moest
schrijver dezes eens bemiddelend optreden tussen Z.K.H. Prins Bernhard en een
goede vriend, in het dispuut over het al dan niet voorkomen van een zg.
penisbeentje (Os penis) bij de mannelijke leeuw. Wie anders dan de directeur
van Artis was in staat het verlossende woord te spreken.
Enkele dagen
later bedankte de Prins aller hartelijkst voor het uitgebreide schriftelijke
antwoord, toevallig tijdens een bijeenkomst van het bestuur met de directie.
Tijdens dit telefoongesprek werd natuurlijk diepgaand op de inhoudelijke kant
van het anatomisch fenomeen ingegaan. Het zal geen verbazing wekken, dat het ondergetekende enige tijd en overredingskracht kostte voordat hij zijn bestuursleden had weten te overtuigen, dat het werkelijk Z.K.H. was die aan de andere kant van de lijn verkeerde.